Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

Augustus 2017 - Johan van Beeck gaat op reis naar Padang

Gedurende de periode die ik nog nodig heb om aan het Boyolali boek en Julie, een Indisch meisje boek te werken. Zal ik af en toe enige blogberichten online zetten. Dat bloggen lucht gewoonweg een beetje op. Mijn gebrek aan kennis vul ik aan met veel leesmateriaal en boeken die het schrijven over Indië, over mijn moeder Julie en over onze voorouders op een vaak aangrijpende wijze vertraagd. 

Vertraagd door boeken, foto’s, tekeningen, schilderijen en archiefdossiers, vaak mijn dagelijkse en nachtelijke begeleiders. Er zijn immers bijna geen overlevenden meer waar ik mee in gesprek kan gaan. 
De in het blog opgenomen afbeeldingen kunnen het best bekeken worden op een PC of Mac met een groot scherm. Klik met je muis op de afbeelding en voila.
 
Met nadruk schrijf ik weinig over de oorlogen in en rond Indië. Daar zijn ook heden nog veel wetenschappelijke onderzoekers, journalisten, overlevenden of kinderen van overlevenden mee bezig. Er hebben zich zeer ernstige kwesties voorgedaan. Zó ernstig dat de overheid haar archieven grotendeels achter slot en grendel bewaard.
 
Wat mij fascineert qua geschiedschrijving is de helaas vaak onderbelichte positie van vrouwen, hun kinderen en de vele duizenden kinderen met een onbekende Europese vader. Hoe verliep hun psychosociale ontwikkeling? En wat waren de gevolgen van de economische ontwikkelingen, de tegenslagen, maar ook de natuurrampen en de periodes van honger en geweld  op hun leven. Hoe is het hun kinderen vergaan? En hun kleinkinderen?
 
Mijn interesse gaat ook uit naar de komst en de vaak ingrijpende gevolgen van de aanwezigheid van de Hollanders en andere vreemde mogendheden die door de eeuwen heen naar met name Java kwamen. De pacificatie van Indië heeft immers diepe sporen nagelaten, met grote gevolgen voor mijn Javaanse en Indo-Europese en Hollandse familieleden. Sporen die vandaag de dag nog voelbaar zijn omdat er nog veel kwesties niet opgelost zijn. Zoals de nog immer actuele Indische Kwestie.
 
Overgrootvader Michiel Deuning kwam in 1728 met een VOC schip in Batavia aan om vanaf circa 1740 in de omgeving van Soerakarta samen te gaan wonen met een inlandse vrouw. Zij zouden kinderen krijgen. Heden 2017 wonen er circa 100 en mogelijk nog eens circa 100 van hun nazaten, in Nederland, Amerika, Canada, Australië en Nieuw Zeeland. Het hadden er meer kunnen zijn als bijna 80 familieleden de Japanse bezetting van Nederlands-Indië hadden overleefd.
 
Ook na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 overleden er familieleden. In mei 2017 kreeg ik via een familielid een brief van tante Dolly aan mijn moeder gericht in handen. Tante Dolly schreef in 1952 dat zij in achterkamertje woonde zonder inkomen. Als Indo-Europese vrouw had zij geen schijn van kans op de arbeidsmarkt in het nieuwe Indonesië. Twee jaar later is Dolly door honger en gebrek aan medische zorg in Bandung overleden. 34 jaar oud. 
 
Ook mijn Hollandse familietak heeft sporen nagelaten in Nederlands-Indië. De vader van mijn vader is vanaf 1890 tot 1929 vele malen in Indië geweest. Hij was bootsman op verschillende marineschepen. Mijn Hollandse grootvader was een stevig drinkende doerak. Hoeveel kinderen zonder zijn naam zouden na zijn kampongbordeel bezoeken geboren zijn? Zijn schoonzoon, oom Arie was machinist op een van de eerste duikboten die in Soerabaya in gebruik werd genomen. De oudere broer van mijn vader, oom Jozef. Heeft vanaf 1942 tot 1945 in diverse interneringskampen in Indië gevangen gezeten. Hij was officier bij de marine en zou later een douw (militaire berisping) krijgen. Hij is alsnog kapitein op een Shelltanker geworden.  
 
Archeoloog en Indoloog Johan van Beeck (1841), de buurman van mijn overgrootvader Casper Deuning (1843). Kwam in 1871 naar Java en zou zich niet ver van Boyolali vestigen en in 1922 overlijden. Johan werd in 1871 de buurman en beste vriend van Casper en de suikeroom van de veertien kinderen die Casper samen met zijn echtgenote Djeminem zou krijgen. 

Mijn oma Charlotte (1896), de jongste dochter van Casper en Djeminem en haar echtgenoot Ferdinand van der Steur (1900) hebben Johan in de laatste twee jaar van zijn leven regelmatig opgezocht. Ferdinand was machinist op suikerfabriek Delanggoe. Op circa vijf kilometer van het huis van Johan.
 
Johan heeft een zeer groot aantal dagboekachtige schriften met harde kaft nagelaten. Notities van reizen, archeologische vondsten, ontmoetingen met de oorspronkelijke bewoners van Java, ontmoetingen met Europeanen waaronder de Hollanders. En ook veel intieme aantekeningen over zijn liefdesleven (hij was biseksueel) en verslagjes omtrent de vele vaak bijzondere gasten die soms voor korte of langere tijd in het logeerhuis op zijn landgoed aan een kali verbleven. 

In het aanstaande Boyolali boek (2018) valt veel te lezen over Johan. Zijn geschiedenis en zijn vriendschap met de familie Deuning zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Twee jaar voor zijn overlijden wordt Julie van der Steur geboren. Ook Julie zou een bijzonder leven leiden.
 
Dit artikel gaat over zijn enige reis naar Sumatra. Johan was inmiddels 71 jaar oud. In 1912 vertrok Johan met een mailschip voor twee maanden naar Padang en zou vanuit deze kleine havenstad aan de westkust van Sumatra, twee tochten ondernemen naar de Padangsche Boven-landen. 
Zijn bevindingen worden in het Boyolaliboek opgenomen. Het reisdoel van Johan was de vondst van een groot aantal beelden en in steen gehouwen teksten uit omstreeks 1200 in het gebied van Padanggroco.
 
Ook voor mij was Sumatra nieuw. Mijn sentiment zal ook verbonden zijn met een spontane huilbui die mij in de jaren ’80 van de vorige eeuw overkwam toen ik voor het eerst van mijn leven over de Sumatraanse evenaar vloog. 

Via de notities van Johan en andere schrijvers heb ik het oude Java aardig leren kennen. Over de Nederlandse aanwezigheid in Sumatra zijn nog veel boeken te vinden via internetwinkeltjes.
 
De ouders van schoolvriendje Job kwamen van Sumatra. Zijn ouders hadden daar lang gewoond. Al ver voor 1942 hadden zij zich daar gevestigd. Zij kwamen in 1957 volledig berooid naar Nederland. Job had warme lieve ouders. Die stil werden als er over hun geliefde Sumatra werd gesproken. 

Job was een nakomertje en groeide in Bussum op. In een zeer Indisch ingericht huis waar de verwarming altijd hoog stond. De moeder van Job keek mij een keer met een warme wat droevige blik aan en zei: Jouw moeder zal vast ook veel mee hebben gemaakt. - Waarom keek ik toen toch zo naar mijn schoenen? Had de moeder van Job door dat mijn moeder eigenlijk nooit wat wilde vertellen over haar verleden in Indië.
 
Sumatra zou in Nederland en Nederlands-Indië vooral bekend worden door het werk en gedrag van de planters en het uitbuiten van koelies.  Begin 1942 viel Japan ook Sumatra binnen. Bijna alle blanken werden relatief snel in kampen geïnterneerd. Veel overheidsgebouwen, fabriekscomplexen, scholen, kloosters en zelfs kerken werden als interneringskamp in gebruik genomen.
 
De haven van Padang zou een belangrijk aanvoerhaven worden van duizenden geïnterneerde blanken en bijna honderdduizend Romusha’s vanwege de aanleg van een 220 kilometer lang spoortraject. 

Het doel van de Japanse bezetter was om over een vlotte treinverbinding te kunnen beschikken tussen west en oost Sumatra. De beruchte Pakan Baroe spoorweg. Vanaf eind 1946 was de Nederlandse U-Brigade in Padang aanwezig. Om rust en orde te brengen. Wat niet zo goed gelukt is.
 
Dit artikel is als een korte vogelvlucht. Belangrijke links zijn onder de blauwgekleurde woorden te vinden. De foto’s en montages van  foto’s betreffen de omgeving en de bewoners door de jaren heen. Wij ontmoeten Hollanders, Indo-Europeanen, en de oorspronkelijke bewoners. 

Maar ook Chinezen die er al lang voor de Hollanders woonden. Om handel te drijven. Multatuli ofwel Eduard Douwes Dekker (geb. 1820) kwam in 1842 naar Padang. Na verloop van tijd woonde hij samen met de dertienjarige Si Oepih Keteh. Lees via de link meer over ‘De raadselachtige Multatuli’.
 
Johan had het katholieke geloof al in een vroeg stadium van zijn leven afgelegd. Vriend en buurman Casper Deuning was een traditioneel katholieke man. Tot aan zijn overlijden in 1905. Het katholieke geloof in Indië werd door een zeer kleine minderheid beleden. Succesvol waren de katholieke scholen en weeshuizen. 

Rond 1940 was 1,3 % van geheel Indië katholiek. Circa 525.000 personen waarvan bijna 480.00 Indonesiërs. Het aantal protestanten was vele malen groter. Natuurlijk waren beide religieuze stromen in Indië vooral aanwezig om zieltjes te winnen. Geert Mak schrijft daar beeldend over in zijn “Eeuw van mijn vader”. De vader van Geert was o.a. jarenlang predikant in Medan. Een stad aan de andere kant van Sumatra.
 
In dit artikel beperk ik mij tot Padang en omgeving. De foto’s die ik in archieven en op het internet heb gevonden geven een ‘impressie’. Een aantal (bron)boeken die ik gelezen heb zijn als fotomontage afgebeeld. Zonder erg heb ik mij tijdens mijn snuffeltochten gericht op katholieke kerken en scholen in Padang. 

Het zal te maken hebben met de vraag die ik mij zelf heb gesteld. Waarom waren mijn overgrootouders katholiek? Wat heeft het hen gebracht? Mijn oma en moeder waren beiden rooms-katholiek. Oma Charlotte (geb. 1896) verliet het katholicisme nadat zij in 1935 lid werd van de Indische NSB. Julie haar dochter zou na de traumatische jaren tussen 1942 en 1946 rond 1971 haar katholieke denkbeelden los laten nadat zij psychische problemen kreeg door onverwerkte oorlogservaringen.
 
Er werd door de Europese planters en handelslieden meer dan uitstekend verdiend aan de grondstoffen en agrarische producten op Sumatra. Miljoenen op een weinig fraaie wijze. Ondanks de vaak grote tegenstand vanuit de lokale bevolking. Ook in Nederland profiteerde men enorm van het verdiende geld uit Sumatra. 
Er kon daardoor flink uitgepakt worden door o.a. de katholieke missie. De katholiek missie trachtten naast het winnen van blanke zieltjes met name de Chinese bevolkingsgroep de kerk  binnen te loodsen. Dat is maar gedeeltelijk gelukt. 
Mijn gesnuffel houd ongeveer eind 1949 op. Toen werd de staat Indonesië eindelijk ook door Nederland erkend. In 1950 kon nog geen 8% van de bevolking van Sumatra lezen en schrijven.
 
De door mij geselecteerde foto’s geven een incompleet beeld. Een groot aantal foto’s betreft een Indo-Europese familie waarvan ik de naam niet met zekerheid ken. Het zijn vermoedelijk leden van de Padangse families Nix - Van Ginkel - Bothello. 

Het zijn echter wel een prachtig foto’s die met name hun opgroeiende kinderen laten zien tot vlak voor de Japanse inval. Hoe is het de kinderen op de foto’s vergaan? Hebben zij de oorlog en de ‘Bersiap’ in 1945 overleefd?
 

Het bestuderen van foto’s, schilderijen, de archeologische vondsten en het lezen van boeken over ‘Ons Indië’ werkt ook voor mij als een soms bijna therapeutische reis door het verleden van mijn Indo-Europese en Javaanse voorouders. 

Natuurlijk spelen ook mijn Nederlands-Duitse voorouders een rol. En wat ben ik nou eigenlijk? Een Hollandse jongen met ver weg gestopt Javaans bloed? Of een groot gegroeide Javaan in een Hollandse jas?
 
Vanaf circa 1500 kwam de Islam naar Java en omstreken. De VOC bracht het christelijke gedachtengoed mee. Het toen nog voor 90% beboste Java was één grote Hindoeïstische beeldentuin met tempels als verbindende factoren. De Indiërs, Chinezen, Islamieten en Christenen zouden de Indische archipel ingrijpend veranderen.
 
Mijn volgende blogartikel zal gaan over erotiek en seksualiteit in Indië. Seks, daar deden ook mijn Javaanse en Hollandse voorouders aan. En ook hun kinderen, vrienden, kennissen en buren. De Hollanders brachten behalve hun geslachtsdrift eveneens hun wetten, morele en religieuze principes mee naar een land wat zich stap voor stap los zou maken van het libertijnse hindoeïsme waar openlijke ‘lustbeleving’ onderdeel was van de ‘geheimen’ van het ‘hogere’ spirituele leven.
 
Mocht het zo zijn dat ik foto’s heb opgenomen waar rechten op rusten terwijl ik alles in het werk heb gesteld om de rechthebbenden op te sporen. Dan spijt mij dat en stuur dan een bericht naar:  allebewijzen@gmail.com








Er woonden ook Joodse families in Nederlands-Indië o.a. ook op Sumtra. 
Lees via de link meer: 

In Padang 1942 werd het Missiecomplex al snel een interneringskamp.












1946 "Komt te voorschijn - De Blanda is gekomen"




20-08-2017 - Tropenmuseum vanaf 2023 Dutch Colonial Memorial Centre

Op 11 augustus 2017 verschenen er twee persberichten in kranten en op het internet. Staatssecretaris Martin Van Rijn zou een fantastische ‘final deal’ gesloten hebben. Met de gehele Indische gemeenschap.  Dwz met vertegenwoordigers van de Indisch gemeenschap. Wel slim gepland die 11de augustus. Op 15 augustus was het nationale Indië Herdenking dag. De persberichten suggereren dat de Indische Kwestie opgelost zou zijn. O.a. met de komst van een Indische Gemeenschapshuis aan de Sophialaan 10 in Den Haag.

In de volksmond wordt dit statige pand ook wel Rumah Setan (huis van Satan) genoemd. Heel enge, ‘stille krachten’ zouden zich nog immer in dit pand bevinden. Ook de geesten van het vroegere Indisch Huis, wat in 2006 door wanbeheer ten onder ging, maken zich klaar om naar de Sophialaan 10 te verhuizen.
 
Na mijn verbazing over deze persberichten wist ik meteen dat dit ‘gebaar’ van Van Rijn een Haags en weinig slim onderonsje is met de niet zo officiële ‘vertegenwoordigers’ van de Indische Gemeenschap die in geen enkel opzicht míjn vertegenwoordigers zijn en zeker niet van de 100.000den andere landgenoten met Indisch bloed. 
Boze en teleurgestelde mensen die vinden dat de Indische Kwestie absoluut niet is opgelost door staatssecretaris van Rijn en Silfraire Delhaye kunnen vanaf 15 augustus 2017 terecht op een nieuwe website en bij een nieuwe organisatie in Amsterdam. www.deindischekwestie.nl

Voorzitter Silfraire Delhaye van het Indisch Platform ligt al langere tijd zwaar onder vuur omdat hij het Indisch Platform als een eenmanszaak bestuurd.  Toen ik hem onlangs verzocht de bestuur verslagen vanaf 2013 tot juli 2017 van het Indisch Platform openbaar te maken (o.a. via Facebook) ben ik meteen ontvriend? Toch blijf ik nieuwsgierig naar de wijze waarop Delhaye kennelijk in zijn eentje de gehele Indische Kwestie heeft opgelost. Ja, in zijn eentje want de andere bestuursleden zijn onbekend of zijn er voortijdig uitgegooid. Welnu, zijn werk is nu afgerond en het wordt dus de hoogste tijd dat hij langdurig rust gaat nemen. Of heeft hij alsnog een mooie bestuurskamer gereserveerd in Rumah Setan? Wat gaat hij daar doen? Werken aan zijn boek ‘Silfraire’s List’?

Toch zie ik liever dat de huidige gebruiker van Sophialaan 10 ‘The Institute For Global Justice juist uitgebreid word met een afdeling koloniale juridische kwesties, met een apart loket voor Hollandse advocaten die compensatie rechtszaken tegen de overheid voorbereiden namens Nederlandse en bijvoorbeeld Indonesische slachtoffers.

Yvonne van Genugten van het Bronbeekse Indisch Herinneringscentrum is ook reuze ingenomen met de verhuizing naar Den Haag en Stichting Pelita is ook blij. Want er komt meer geld voor aandacht aan de eerste generatie van naar Nederland gevluchte Indo’s. Dat zullen er echter nog bijzonder weinig zijn. Dat bleek verleden jaar nog toen er nog net 550 nog overlevenden een BackPay uitkering via de Sociale Verzekering Bank. 

Er was eind 2015 opnieuw weer eens wat geld voor rond 1000 slachtoffers maar door het getreuzel van Van Rijn, Silfraire Delhaye en de SVB enerzijds en door het harde werken van de door Silfraire Delhaye uit het Indisch Platform verwijderde Peggy Stein, Ton te Meij en hun medewerkers en vrienden kon de SVB alsnog circa 550 uitkeringen uitvoeren. Zonder de inzet van Peggy Stein  en haar in Amsterdam gevestigde bedrijf was de SVB niet verder dan 350 uitkeringen gekomen. Het Indisch Platform van Delhaye was immers voor slachtoffers en hun familieleden onbereikbaar. Geen werkende website, geen emailadres, geen telefoonnummer.

Ben dus benieuwd hoe het de nieuwe Haagse gebruikers van Rumah Setan aan  de Sophialaan 10 zal vergaan. Staatssecretaris  Martin van Rijn heeft naar mijn idee de Indische Kwestie op geen enkele manier opgelost maar eerder vergroot door Silfraire Delhaye en de andere eerder genoemde stichtingen slim mee te laten zeilen op de bootjes van de zo op doofpotten gestelde overheid. Geef ze een clubhuisje en wat maandgeld en zij zijn weer voor jaren rustig dacht de staatssecretaris.
Onlangs hebben voormalige leden en vrienden van o.a. het Indisch Platform een nieuwe website geopend. www.deindischekwestie.nl. De strijd voor erkenning is immers nog lang niet gestreden.
Het is dit jaar vijfenzeventig jaar gelden dat mijn moeder Julie Dobson-van der Steur uit haar woning aan de Niasstraat 82 in Soerabaya werd gezet. Haar toenmalige echtgenoot W. C. Dobson had als officier en marine vlieger in februari 1942 de opdracht gekregen belangrijke regeringsfunctionarissen naar  Australië te vliegen en was niet terug gekeerd. Op 29 april 1942 werd er hard op de voordeur van Julie geklopt. Een hoge Japanse officier vergezeld van een Indonesische politieman gaven Julie de opdracht om binnen één uur te vertrekken met haar twee kinderen, 20 en 5 maanden oud. Julie mocht alleen handbagage meenemen. De huissleutels, autosleutels en de volledige inrichting waren gevorderd zonder enig officieel document.

De Nederlands - Indische Kwestie is qua juridische problematiek te vergelijken met bijvoorbeeld de 100.000den door de Nazi’s geroofde kunstvoorwerpen die nog steeds niet bij de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen terug zijn. De eigenaren zijn vermoord of omgekomen in concentratiekampen. De vele naoorlogse rechtszaken die door de overlevenden en de nakomelingen van de slachtoffers zijn gevoerd om hun rechtmatige bezittingen terug te vorderen of op zijn minst compensatie te verkrijgen werden en worden tot op vandaag tegengewerkt door EU overheden en  de nieuwe ‘bezitters’ van de geroofde eigendommen.

Ook Nederland vraagt bij compensatievragen bewijzen. Bewijzen die soms diep begraven in de nationale archieven achter slot en grendel worden bewaard met een openbaarheidsbeperking van vijfenzeventig jaar. De archieven in Indonesië en Nederland zijn nog lang niet op orde en iedereen weet dat de Japanse bezetters nog voor hun capitulatie zoveel mogelijk bewijzen hebben verbrand. De weg vinden in al deze archieven is sowieso uiterst moeizaam en compensatie wordt veelal aan nog levende slachtoffers na jarenlange strijd uitgekeerd. In 2016 kregen aldus circa 550 nog levende slachtoffers een eenmalige uitkering van 25.000 Euro via de SVB. Als de overheid bijvoorbeeld in 1995 had uitgekeerd dan waren minsten 75.000 slachtoffers uiteindelijk gecompenseerd.  
 
De Indische en Joodse slachtoffers en hun nakomelingen strijden ook heden nog voor erkenning, gerechtigheid en in de laatste plaats om financiële compensatie zoals uitbetaling van achterstallig salaris of compensatie van hun verloren bezittingen. Joodse slachtoffers kregen na hun terugkeer zelfs belastingaanslagen opgelegd omdat zei tijdens hun soms langjarige verblijf in een concentratiekamp geen onroerendgoedbelasting hadden betaald over een huis wat inclusief meubels door de Duitsers was gevorderd en door de nieuwe Nederlandse bewoners ook na de oorlog niet terug gegeven wilde worden. Mijn moeder kreeg eind 1946 een overheidsfactuur van bijna 4000 gulden zijnde de kosten van haar noodgedwongen vlucht, met haar twee kinderen en moeder, naar Nederland.
 
Meer dan 80 Indo-Europese leden van mijn familie zijn tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië in kampen of buiten de kampen omgekomen door ziekte, honger of na de capitulatie van Japan, vermoord door Indonesiërs die hun onafhankelijkheid bevochten nadat de Nederlandse regering in 1945 naar Nederlands-Indië terugkeerde en een rampzalig verlopen oorlog begon tegen het door Japan uitgeputte Indonesië. 
Zelden wordt in de geschiedschrijving het aantal inlandse doden genoemd tijdens de periode maart 1942 – december 1949. De grote hongersnood op Java 1944 eiste meer dan 2 miljoen slachtoffers. Een schatting van meer dan 5 miljoen doden gedurende de onrustige jaren in “Ons Indië” is vermoedelijk een te lage schatting.
 
Circa 30 familieleden die de Japanse bezetting en de Bersiap hadden overleefd moesten op eigen kosten naar Nederland vluchten.  Hun bezittingen zoals huizen, interieurs, bedrijven, landerijen waren van Japanse handen in Indonesische handen overgegaan. Zonder enige compensatie achteraf. Mijn familieleden kwamen volledig berooid in Nederland aan. Sommigen hebben soms tot meer dan twintig jaar na aankomst hun ‘schuld’ aan de staat af moeten betalen. Gedwongen achterblijvende familieleden vonden nauwelijks werk in het nieuwe Indonesië en zijn door ondervoeding, ziekte en discriminatie vanwege hun Indo afkomst na veel problemen in stilte en anoniem gestorven.
 
Inmiddels weet ik dat al mijn familieleden die naar Nederland konden vluchten,  een enorme bijdrage hebben geleverd aan de wederopbouw van Nederland. Evenals de tweede generatie. Een tweede generatie die hun kinderen ook weinig vertellen van het geen hún ouders hebben door gemaakt. De in Indië opgelopen trauma werden echter vaak door de grootouders van de kleinkinderen met name door zwijgen en ‘soedah laat maar’ gedrag overgedragen aan hun kinderen.

In menig tussen 1945 en 1967 naar Nederland gevlucht gezin speelden zich eenmaal in Holland in huis kleine en grote psychosociale drama’s af die onder geen beding naar buiten mochten komen. Een Indo klaagt immers niet. Dat hadden zij al in eeuwen terug in Nederlands-Indië geleerd. Want om bij de blanken te mogen behoren, moest je wel hun spel meespelen.
 
Meer dan 500.000 Nederlanders hebben tijdens de tweede wereldoorlog met de Duitsers samengespannen. De groep échte verzetshelden was vele malen kleiner in aantal.  Een groot aantal Nederlandse volwassenen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd konden kiezen. Of gevangenisstraf óf als militair naar Indië.  Om als ‘ervaringsdeskundigen’ mede leiding te geven aan duizenden jongeren van17 tot 21 die na de moeilijke oorlogsjaren niet wisten wat hen in Indië te wachten stond. Eenmaal terug in Nederland werden deze jongeren niet als helden ontvangen. Zij hadden immers een oorlog verloren.

Naast de meer dan 240.000 Indo-Europese vluchtelingen en meer dan 80.000 blanke vluchtelingen die tot 1967 naar Nederland kwamen. Dient de geschiedenis van deze grote groep van meer dan 100.000 soldaten ook een plaats te krijgen in het collectief geheugen van Nederland.  Ook zij maken deel uit van het Afscheid van Indië. Rumah Setan aan de Sophialaan 10 in Den Haag is daarvoor veel te klein en er wonen ook nieuwe enge geesten.
 
Er is naar mijn idee maar één gebouw met voldoende ruimte op het grote terrein en wat internationale allure heeft en daardoor uiterst geschikt zou zijn als Indisch Koloniaal Archief, Bibliotheek, Herinneringscentrum, Conferentiecentrum, Museum, Centrum voor Indisch Wetenschappelijk Onderzoek (ja er is plaats voor de Indische afdeling van het NIOD en hun collega’s uit Indonesië) en uiteraard ook met ruimte voor met name de Ambonese, Surinaamse en Antilliaanse koloniale geschiedenis. En natuurlijk met een hotel, restaurants, bioscoopzaal en waarom ook niet, een Indisch/Surinaamse/Antilliaanse Kokschool. De VOC geschiedenis kan op 15 minuten lopen van het Tropenmuseum bestudeerd worden. Bijvoorbeeld in het Scheepvaartmuseum.
 
Het Tropenmuseum dus. Ooit in gebruik genomen als Koloniaalmuseum en indertijd betaald met in Nederlands-Indië verdiend geld. Geld verdiend door noeste onderbetaalde arbeid door o.a. tienduizenden koelies. Die betrokken waren bij de aanleg van wegen, spoorwegen, havens, het kappen van bossen, de bouw van koloniale gebouwen, de aanleg van plantages, het openleggen van boorvelden voor de Bataafse Petroleum Maatschappij.
 
De omstandigheden waaronder de koelies hun werk moesten doen is te vergelijken met de verschrikkelijk interneringskamp-ontberingen die de 100 namen die zijn vermeld op het pannetje van Oliemans hebben doorgemaakt. Inderdaad het pannetje waar staatssecretaris Van Wijk en anderen zo vrolijk bij staan te lachen op de foto.
 
Veel Indo-Europeanen vonden pas vanaf 1900 werk binnen de snel groeiende Nederlands-Indische economie. Voorheen leefden zij in de kampongs of kazernes en hadden soms een onderbetaalde baan bij het Indisch Gouvernement of op een plantage. Blanke onervaren collega’s uit Holland of Europa kregen voor het zelfde werk vaak 10x hogere salarissen.  Op het pannetje van Oliemans staan twee mij bekende namen. Een van een Hollandse oom die tot aan zijn dood bijna elke nacht hevige kampperiode dromen had. 

De tweede naam is van de vader van een goede vriend. Een vriend die jarenlang heeft geleden onder de zwaarmoedigheid en de daarmee gepaard gaande dagelijkse blinde woede aanvallen  van zijn vader. Eric  (Medan 1938) en zijn broertje hebben nooit  vaderlijke liefde gekend. Eric zocht al jong liefde en erkenning in de armen van andere, toen, oudere mannen. Overleed aan aids in 1992. Vierenvijftig jaar jong.
 
Het zal zeker vijf jaar duren om het in 1923 geopende Tropenmuseum om te bouwen en te reorganiseren tot een internationaal Dutch Colonial Memorial Centre – kortweg DCMC. De herinrichting van het gebouwen terrein zal misschien wel 100 miljoen Euro kosten. Het initiatie zal mogelijk 400 banen opleveren, die uit de exploitatie en rijksbijdragen betaald moeten worden. Eigenlijk een relatief laag prijskaartje voor collectieve erkenning. 

Als Nederland echter doorgaat met haar ontkenning en doofpot beleid zal er mogelijk nog wel een miljard aan claims te verwachten zijn. Openheid van zaken geven in DCMC kan stukken goedkoper voor onze overheid zijn. Want veel mensen willen geld zien als zij geen antwoord op hun vragen krijgen. Dan worden zij boos. Met een beetje verstandig doorwerken kan het DCMC in 2023 heropend worden.   
 
Het DCMC zal ook door grote groepen Indonesische ouderen en jongeren bezocht gaan worden. Jongeren die een groeiende aandacht hebben voor het koloniale verleden van hun geboorteland. En antwoorden willen vinden op hun vragen waarom de corruptie en islamitische radicalisering in hun land zo is verbonden met het koloniale verleden.  Onder deze jongeren bevinden zich ook Indonesische meisjes en jongens die verzwegen Hollands bloed hebben. Hun overgrootouders kozen na 1945 uit zelfbescherming 100% Indonesische namen.
 
Het DCMC kan zich als een (inter)nationaal educatief centrum ontwikkelen waar het historisch besef en het collectieve geheugen gevoed kunnen worden. De politieke angst voor nationale reputatieschade zal de grootste tegenstander worden van het DCMC project. Het initiële draagvlak voor het DCMC zal door actieve voorlichting en een businessplan gezocht moeten worden bij  de nakomelingen uit het koloniale verleden. En bij de vele kleine en grote stichtingen en instellingen die zich bezig houden met het koloniale verleden.
 

--> De koloniale geschiedenis kan immers pas herschreven en begrepen worden als de archieven, doofpotten, collecties, bibliotheken vanuit een fysiek openbaar centraal en ook digitaal eenvoudig te bereiken voorlichtingscentrum bezocht kunnen worden.