Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

DNA deel 1 - Casper Frederik Deuning - Suikerman van de oude garde – 1842 - 1870


Al eerder schreef ik nieuwsgierig te zijn naar het DNA van Julie. Maar ook naar de overerfde eigenschappen van haar ouders en voorouders en hetgeen zij hebben overgedragen aan hun kinderen en kleinkinderen. Hierbij speur ik niet alleen naar trauma’s en andere ellende maar ook naar zintuiglijke en andere vormende ervaringen zoals opgroeien in een landelijke of stedelijke tropische omgeving of verhuizingen en andere ingrijpende veranderingen die kinderen en later volwassen geworden nakomelingen alleen kunnen doorstaan als zij ‘stevig’ genoeg zijn. Kindersterfte door zwakheid of ziekte in het Indië van voor 1900 was één op de vijf maar vermoedelijk hoger.    

Jeanne Heijligers de ‘blanke’ grootmoeder van Julie (kant van Julie's vader) heeft bijna haar gehele leven in steden zoals Soerabaja of Bandoeng geleefd. De zeer Indische grootvader en de inlandse grootmoeder van Julie Kant van Julie's moeder) hebben hun gehele leven inlands en aan de voet van vulkaan de Merbabu op Midden-Java gewoond. Er zijn geen aanwijzing dat Casper en zijn vrouw Djeminem/Johanna ooit passages geboekt hebben met schepen naar de haven van Batavia of zelfs naar Nederland. Soerabaja met de trein bereiken was in die dagen een heel avontuur.

Twee kleine krantenknipsels uit 1905 sluiten het leven van Indo-Europeaan Casper Frederik Deuning af (Soerakarta 11-03-1842 – 11-03-1905 Tjepper). Casper was de andere en wél in Indië geboren grootvader van Julie. Opnieuw een grootvader die Julie nooit zou ontmoeten. Casper was de vader waar zijn dochter Charlotte nooit over sprak. Charlotte is de moeder van Julie. Er zijn geen foto’s van Casper of brieven met een handschrift van hem gebleven. Charlotte was twee jaar oud toen haar moeder Johanna vijf dagen na de geboorte van het laatste kindje in mei 1898 overleed. Kleine Marietje zou niet lang daarna ook overlijden. Johanna heeft aan veertien kinderen het leven geschonken. D.w.z. veertien kinderen die uiteindelijk zijn ingeschreven bij de burgerlijke stand als Indo-Europeaan. 

Het geheugen van Charlotte werd overschaduwd door haar eenzame jaren ná het overlijden van Casper en Johanna. In het najaar van 1905 werd Charlotte in het internaat van de Zusters Franciscanessen in Semarang geplaatst. Haar oudere broers en zusters woonden en werkten op verschillende plaatsen in de provincie Bojolali. Casper had na het overlijden van Johanna nog twee jaar in het ouderlijk huis op het terrein van Suiker Fabriek Tjokro Toeloeng gewoond. In 1900 kon hij met pensioen na vijfentwintig jaar als administrateur van de onderneming werkzaam te zijn geweest.

Wat betekend eigenlijk ‘Suikerman van de oude garde’. Is dat een compliment of een verwijzing naar de oude tijden van het beruchte ‘cultuurstelsel’ (1830-1870)’ de periode waarin op buitengewoon slimme wijze via de opbrengsten uit ‘Landverhuur’ half Nederland werd afgebouwd. In het epicentrum van alle activiteiten bevond zich de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Een ideetje van Koning Willem I om van Nederland weer een grote mogendheid te maken na het faillissement van de VOC. De Sultans werden betaald voor het verhuren van hun landerijen inclusief de werkende bevolking. De bevolking mocht alleen voor export geschikte producten verbouwen en uit de opbrengsten werden de Sultans en hun families betaald. Uiteraard na aftrek van belastingen, ambtelijke kosten en militaire bescherming tegen andere opstandige sultanaten. Rond 1840 woonden er minder dan tienduizend Europeanen in Nederlands-Indië waarvan de helft in de hoofdstad Batavia.

Casper Frederik Deuning werd geboren in 1842. Zijn vader was de in Soerakarta aangestelde Lijfwacht-Dragonier Hendrik Deuning en woonde in Fort Vastenburg.  Hendrik diende weliswaar onder de koning Willem I en II maar stond onder bevel van  August Jan Casper Dezentjé de vader van de later zo fortuinlijke Tinus Dezentje die tevens (meer dan) 28 kinderen zou produceren. Toen Casper werd geboren was Koning Willem II ofwel Willem Frederik net twee jaar koning der Nederlanden. In het leger werd Willem II ‘Slender Billy’ genoemd. Journalist Eillert Meeter geeft in zijn in 1857 verschenen memoires wat nadere uitleg over de bijzondere bijnaam van Willem II. 

Koning Willem III was een stuk dikker en trouwde met zijn nicht. Willem III werd door Sicco Roorda van Eysinga niet geheel onterecht ‘Koning Gorilla’ genoemd. Willem III werd na zijn tweede huwelijk de vader van Koningin Wilhelmina. De kleurrijke Sicco Roorda  heeft enige jaren in de Kraton van Soerakarta gewoond en Casper zal hem vast wel eens op straat hebben zien lopen. Casper is opgegroeid in en om Fort Vastenburg waar zijn vader deel uitmaakte van de militaire eenheid die de Sultan moest beschermen. Uit het ‘Geslachts-register van 1857’ blijkt dat er in dat jaar acht mannelijke Deuning’s in Soerakarta zouden wonen. Tien jaar later zijn er nog drie in leven. 

Het zijn de Duitse afstammelingen uit de vierde generatie van Michiel Doningh uit Anspach (Hessen-D) die op 29 november 1728 voet aan wal zette in de haven van Batavia. Zes generaties lang zou géén van de Deuning’s met een Europese vrouw trouwen. Al de kinderen en kleinkinderen van Michiel Deuning kinderen hadden een inlandse moeder waarvan hun erkenning pas mogelijk werd na een wetswijziging in 1892.

Wij zijn in 2013 in Tjepper het huidige Ceper baru’. Casper is gestorven in een huis op het terrein van Suiker Fabriek (S.F.) Tjepper. Hij zal daar op bezoek geweest zijn bij twee van zijn kinderen die daar werkzaam waren. Zou Casper op die zaterdag zijn verjaardag gaan vieren met al zijn kinderen? Zijn jongste dochter Charlotte was toen nog net geen acht jaar oud. Charlotte zou vijftien jaar later de moeder van Julie van der Steur worden. Haar oudere zus Anstina (1886) was toen al samen met haar aanstaande verloofde en leerling-tramconducteur Louis Bennewitz. Anstina werkte op de administratie van de suikerfabriek. Anstina en meerdere zussen en broers hadden het Klein-Ambtenaren-Examen gehaald wat aansloot op het Lagere Hollandsche School diploma. Met dit kleine examen had kon men als Indo-Europeaan een positie veroveren in de lagere regionen van de Indische ambtenarij of men kon zoals veel zoons van Casper een (stoom)machinisten opleiding gaan doen. 

Het Groot Ambtenaren Examen was voor geen van de Indo-Europese Deuning kinderen haalbaar geweest. Om dat diploma te kunnen veroveren moest je naar de Hogere Burger School en daarna naar Batavia of naar de Indische Instelling in het verre Holland. En je moest bij voorkeur blank zijn.

In 1967 woonde tante Anstina (1886) met drie zusters waaronder mijn oma Charlotte en een nicht in Den Haag. ‘Kijk eens hier’ en tante Anstina pakte voorzichtig mijn arm en leidde mij schuifelend naar een groot schilderij. Een Javaans landschap met zicht op de Merapi vulkaan. ‘Kijk’ spraak zij met zachte stem en met dat lichte Indische accent. ‘Daar ga ik later naar toe en dan haalt de koessir (koetsier) mij op om mij naar Tjokro Toeloeng te brengen. De djongos (huisbediende) heeft mijn kamer al op orde gemaakt. Dan ben ik weer thuis weet je’. Met die typische Indische klemtoon op thuis. Tante raakte het schilderij voorzichtig aan en haar ogen dwaalden weemoedig over het landschap. In haar ogen boven de perzik kleurige wangen welden kleine tranen op. Weet je .... ik ben zo moe. Het thuis van tante Anstina was het grote vrijstaande huis op het terrein van Tjokro Toelong. Waar in de achtertuin de kleine aarden kruikjes werden begraven met de navelstreng van elk pas geboren kind.

Casper heeft nooit gestudeerd. Studeren en een Hoge Ambtenaar worden binnen het Indisch Gouvernement was een onhaalbare ambitie van de Indo-Europeaan, hooguit een droom. Wettelijk mochten alleen de in Nederland geboren ambtenaren de hoge posities in nemen. Door hun gemengde afkomst werden Indo’s zelden als volwaardige collega’s door hun blanke broeders geaccepteerd. Nog geen jaar eerder werd het in de Tweede Kamer besproken Rhemrev rapport over mistanden op Oost Sumatra door de daar heersende planters honend afgedaan als ‘weer zo’n rapport door een halve Javaan’. Dat was 1904. Het rapport was geschreven door de ‘Indische’ officier van Justitie J.L.T. Rhemrev. Met de naam Rhemrev is iets bijzonders aan de hand. Draai de naam om en je komt op  Vermehr. Casper Deuning is in het toen nog dorpse Soerakarta geboren in 1842. Hij groeide op in en rond het oude Fort Vastenburg in het gezin van soldaat Hendrik Deuning. 

In het Zeeuwse emigratieregister komt de naam Deuning veel voor. Die Deuning’s vertrokken echter allen naar Amerika en waren niet katholiek. Honderd jaar eerder op 29 november 1728 zette Michiel Doningh uit het Duitse Anspach voor het eerst voet aan wal op de kade van de haven van Batavia. Michiel was in dienst bij het VOC als soldaat. Hij zou nooit meer naar Nederland en Duitsland terugkeren. Zijn naam zou rond 1854 vernederlandst worden. In 1741 kon Michiel ontslagen worden van zijn VOC taken en werd ‘Vrijburger'. Hij zou zich vestigen in Soerakarta, het huidige Solo. Er woonden tot 1870 nauwelijks Europese vrouwen in Oost-Indië zoals het toen nog genoemd werd. En Michiel zal zo als zoveel uit Europa afkomstige sinkeh (nieuwkomers) samengewoond hebben met de vaak beeldschone Inlandse vrouwen die al zeer jong beschikbaar waren om in te trekken als bediende of Njai. 

Deze vorm van samenleving werd als onwettig beschouwd maar men kon kinderen na zeer veel administratieve rompslomp wel erkennen. Volgens de toenmalige Nederlandse wetgeving in Indië waren er maar twee categorieën bevolking. Inlands of Europees. Als de Europese vader een rechtschapen en gefortuneerd man was dan zorgde hij ervoor dat zijn kinderen ‘erkend’ werden. Toch zullen er zéér veel niet erkende kinderen met hun moeders terug naar de kampong zijn verdwenen. Dat fenomeen herhaalde zich voortdurend. Uit Nederland afkomstige soldaten mochten niet getrouwd zijn hierdoor nam het aantal gemengdbloedige kinderen aan het eind van 1800 zorgbarend toe. 

De Haarlemse oom van Julie, Johannes van der Steur. Begon in 1893 met de opvang en verzorging van uiteindelijk meer dan 7000 ‘soldaten kinderen’. Soldaten werden vaak overgeplaatst en lieten dan hun Njai met meerdere kinderen achter. Casper en zijn broers hadden mazzel met hun vader. Ondanks hun gemengde afkomst waren zij erkende Nederlanders geworden. In Soerakarta woonden rond 1840 circa 150 Europeanen waarvan er een zeer klein gedeelte echt uit Nederland kwam. Er woonden Duitsers, Fransen, Engelsen, Belgen en soms een verdwaalde Italiaan. De aanwijsbaar in Nederland geboren bewoners waren de Hoge Ambtenaren of Officieren. 

Wettelijk konden alleen in Nederland geboren personen tot de hoogste rangen in Indië doordringen. Nieuwkomers werden opgevangen in de sociëteit een belangrijke (verplichte) sociale ontmoetingsplaats. De sociëteit van Soerakarta  bevond zich niet ver bij de Kraton (paleis) van de sultan vandaan. In de sociëteit ‘de Harmonie’ werden de nieuwkomers ingewijd in de ‘kunst van het overleven in de Oost’. Daar kreeg je de tips om aan een huishoudelijke staf te geraken. Daar kreeg je te horen over hoe men zich moest gedragen in het openbare leven. Daar kreeg je te horen dat ‘un lit séparé’ de beste mogelijkheid was om niet te veel kinderen te maken. 

Rond 1840 woonden er op Java circa 5 miljoen Javanen en circa 4000 Europeanen die onder het Nederlandse bestuur sorteerden. 4/5 van Java was nog bos of bergachtig. Casper zal net als veel van zijn wel en niet erkende of gewettigde stadsgenootjes de Hollandse Lagere School hebben bezocht alwaar zij streng in de Hollandse taal werden onderwezen. Dat was ook hard nodig want de omgangstaal was een mengeling van Nederduits, Hollands, Frans en Maleis. Toch zal de inheemse invloed op Casper zeer groot zijn geweest. Aan de randen van kleine wijkjes waar de minder gefortuneerde Europeanen woonden, begonnen de kampongs waar ook vriendjes woonden en daar achter bevond zich het weelderige tropische landschap met altijd uitzicht op vulkaan de Merbaboe.

Hendrik de vader van Casper komt op 18 november 1859 te overlijden. Zijn vrouw Sara de gedoopte inlandse vrouw en moeder van Casper was hem in 1843 al voorgegaan. Casper is net zeventien jaar oud als hij wees word en samen met zijn één jaar oudere broer Frederik de verantwoordelijk hebben over de huishouding en de kleine nalatenschap die niet meer geweest zal zijn dan het ouderlijk huis en wat spaargeld. Nakomertje Frans is nog te jong om aan het werk te gaan en Casper is genoodzaakt om werk te vragen bij de eigenaren van firma Dorrepaal en Co uit Semarang die ook een bijkantoor en winkel in Soerakarta hadden. Hij kan als leerling klerk aan de slag binnen Handelsonderneming Dorrepaal wat handelde in alles wat los en vast zat en waarvan de eigenaar al snel tot de eerste lokale miljonairs van Indië geteld kon worden. 

Casper zou tot aan zijn overlijden de familie Dorrepaal trouw blijven. Veel van zijn kinderen en schoonkinderen zouden op zijn voorspraak werk vinden in één van de vele Dorrepaal kantoren, plantages of fabrieken. Als Indo-Europeaan had hij weinig andere keus. Loyaliteit en even de andere kant op kijken bij duistere zaken of helpen bij de uitvoering daarvan werden immers beloond.

In 1862 was ook het doorgaans zo rustige en saaie Soerakarta in rep en roer. Eindelijk zouden de zo vaak bijgestelde plannen voor een spoorweg waar ook Soerakarta mee verbonden zou worden doorgang gaan vinden. Op vrijdag 31 oktober waren er de gehele dag grote festiviteiten. Het Samarangsch Advertentie-Blad van 2 november bracht uitgebreid verslag. Nooit eerder was er een dergelijk feest in Soerakarta georganiseerd waar de gehele bevolking bij betrokken was geweest.  De Europese en Chinese wijken waren schitterend verlicht net zoals het huis van ‘den Resident Nieuwenhuijzen’. Behalve de Gouverneur Generaal van Indië Baron Sloet van de Beele waren ook Zijne Hoogheid de Soesoehoenan (Keizer) en ook Prins Mangkoe Negoro op het feestje. Casper kon vanaf de straatkant in het gevolg van de Resident en zijn werkgever en eveneens de bankier van de ‘Landhuurders‘, mijnheer G.L. Dorrepaal waarnemen. Een baas die het enige jaren later flink aan de stok zou krijgen met ingenieur Sicco Roorda van Eijsinga die later goede vrienden zou worden met Multatuli ofwel Eduard Douwes Dekker de schrijver van het boek Max Havelaar.

Al die hoge bezoekers die Casper en zijn broers met ontzag en verwondering tijdens het spoorweg-aanleg-feest van 1862  voorbij zagen komen vertegenwoordigden een kleine ‘witte’ gemeenschap die de dienst uitmaakte over  geheel Indië. Een dienst die maar één belang en opdracht had, een forse bijdrage leveren aan het ‘Batig Slot’. Ofwel de winst die voortkwam uit het ‘cultuurstelsel’. Toen Casper geboren werd in 1842 heerste er enige jaren later grote hongersnood onder de inlandse bevolking die ook de landerijen rond Soerakarta zouden treffen. Enerzijds ontstaan door klimatologische problemen anderzijds door de veeleisende landverhuurders die ondanks de hongersnood hun export naar Nederland op peil wilde houden. Casper groeide relatief veilig op binnen de muren van het grote fort. 

Pas vanaf begin 1850 kon Soerakarta weer opgelucht ademhalen en werd het stadje beetje bij beetje uitgebreid en kwamen er meer inwoners die meehielpen de economische groei te bevorderen. Er ontstonden nieuwe straten en daaromheen weer nieuwe wijken. Er werden stenen Kerken en een Komedie gebouwd en ook een schoolgebouw voor vervolgonderwijs. En buiten het centrum belevende de Chinezen en Arabieren hun eigen religies. De Javanen hadden meerdere geloven en veel mysterieuze rituelen. Casper zal ze allen gekend hebben ondanks dat zijn familie christelijk was (of werd). Rituelen en gebruiken waar de Hollanders gaan bezwaar tegen hadden zou lang die niet tot onrust of zelfs opstanden zouden leiden. Ook Casper en zijn familie verhuisden naar een nieuwe wijk vlak bij de Chinese wijk waar tot ’s avonds laat altijd heerlijke hapjes te krijgen waren. Of anders wel bij inlandse warong die ieder hun eigen specialiteiten hadden. Het was een leven zonder haast behalve als de oogsten binnen gehaald moesten worden.

In 1862 was Casper twintig jaar oud en zal zich vast niet bezig hebben gehouden met kritiek op de  uitbuitingspraktijken van het Gouvernement wat onder direct bevel van de Koning stond. Hij zal zich ook niet al te vaak opgewonden hebben over het lot van de Inlanders. Hij was een kind uit de vijfde generatie van een uit Duitsland afstammende blanke grootvader die hem een Europese naam had geschonken. Door de relaties die zijn grootvaders met inlandse vrouwen hadden gehad was er vijf generaties later bar weinig Duits bloed te vinden in de genen van Casper. Hij sprak met familie en vrienden Maleis en een mengeling de lokale Javaanse talen. Op school had hij vriendjes gehad met een Europese Chinese, Arabische of inlandse achtergrond. Zijn vader behoorde tot de onderste laag van de groeiende middenklasse en zijn moeder was een inlandse uit de kampong van Soerakarta. 

Kinderen van Lijfwachten-Dragoniers werden niet als vanzelfsprekend lijfwacht. Dit stond los van de vraag of zij het ook wilden worden. Je werd aangewezen of niet gevraagd. Casper zal op verschillende kantoren en cultuurmaatschappijen het vak van ‘administrateur’ aangeleerd hebben. Een vak wat vanaf medio 1870 sterk zou veranderen door de afschaffing van het cultuurstelsel en de overgang naar twee nieuwe wetten de Agrarische wet en  de Suikerwet. Door de introductie van beide wetten kreeg ook Casper de kans om carriere te maken. – De onder deze tekst geplaatste afbeeldingen geven een indruk van het leven in en rond het oude Soerakarta het huidige Solo. Heden wonen daar meer dan 600.00 mensen.

Meer lezen over Casper ga naar - Deel 2 periode 1870 – 1905







1852 uitzicht op de Merbabu


1862-1866 Soerakarta

1852 - "De Europeaan in Nederlandsch Indië.”



Pakoe Boewono IX met echtgenote - 
Gouverneur Generaal Baron Sloet van de Beele - 
Prins Mangkoe Negoro die ook eigenaar was van S.F. Tjolomadoe

Sicco Roorda van Eysinga -
 G.L. Dorrepaal (Droogstoppel II) - 
Multatuli 

Soerakarta - Lijfwacht-Dragonier met echtgenote - 
Charles Louis Deuning oudste zoon van Casper Deuning

1860 - Suiker Fabriek Tjolomadoe 

Entree Kraton Soerakarta omstreeks 1870

1890 circa - Straatje in Soerakarta

Een Javaanse arbeiderswoning

Omstreeks 1870 Fort Vastenburg Soerakarta

1924 Fort Vastenburg Soerakarta

1870 Residentiehuis Soerakarta

1870 - Johannes Zoetelief Resident van Soerakarta en later Suiker Inspecteur - 
Hendrikus Zoetelief zoon van Johannes

!870 omstreeks - Javaanse Jonge Mannen


Pa van der Steur met 'Soldaten kinderen' 

DNA deel 2 - Casper Frederik Deuning -1842 - 1870 en Djeminem/Johanna 1852 -1898


In 1870 werd Casper Deuning achtentwintig jaar oud. Zijn een jaar oudere broer Frans en tien jaar jongere broer Ferdinandus hadden evenals Casper een werkkring weten te vinden binnen de suiker en koffie culturen in de omgeving van Soerakarta. Frans leverde incasso hand en spandiensten voor landverhuurders zoals Dorrepaal, Dezentjé en van der Linde. Casper was opgeklommen naar de rang van assistent-administrateur binnen het familiebedrijf van zijn vriend John van der Linde die o.a. de suikerfabriek van Tjokrotoeloeng bestierde en tevens handelden in onderdelen voor machines die in de suiker en koffie industrie werden gebruikt. De Deuning broers hadden gezamenlijk geïnvesteerd in een dessa op het huurland Kaliwingko op een paar kilometer van Soerakarta waar zij meer rijst konden verbouwen dan nodig was om de familie te voeden. 
De aanleg van de spoorlijn vanaf 1862 had de economie maar ook de westerse invloeden een grote impuls gegeven. Het inwoneraantal van Soerakarta was in tien jaar tijd verdubbeld en er waren kampongs afgebroken om plaats te maken voor nieuwe kantoren, winkels en vrijstaande woonhuizen voor Europeanen en Chinezen die goed geld hadden verdiend. Binnen de muren van de grote kraton zorgde de ruime toelagen vanuit het gouvernement voor een ongekende bloei van de Javaanse cultuur die steeds meer de belangstelling begon te wekken van de westerse vreemdelingen. De Keizers en de prinsen van de beide vorstenlanden mochten immers geen oorlogen meer voeren. 

Binnen de kraton werden studies verricht die terug gingen naar de oude Mataramse cultuur uit de negende en tiende eeuw. De oude sagen en legenden werden aangevuld met nieuwe verhalen en artistieke uitingen zoals het bewerken van  zilver en andere kostbare materialen, weven, stofdrukken met oude motieven en het houtsnijwerk  uit de kustplaats en regentschap Japara waar de Engelsen, Hollanders, Portugezen en zelfs de Denen vanaf 1600 al zaken deden. Maar ook het islamitische gedachtegoed kreeg steeds meer invloed op het denken en doen van de kraton bewoners.
Japara is de geboorteplaats van de Javaanse schrijfster Raden Adjeng Kartini die zich opgesloten en vaak diep ongelukkig voelde. Zij schreef als twintig jarige in 1899 als volgt: 
- En als de wetten van mijn land zulks zouden toelaten, zou ik niets liever willen en doen, dan me geheel te geven aan het werken en streven van de nieuwe Vrouw in Europa. Eeuwenoude tradities echter, die niet zoo maar af te breken zijn, houden ons in haar stevige armen gekluisterd. Eens ja, zullen die armen ons loslaten, maar die tijd ligt nog verre van ons—zoo eindeloos ver! Hij zàl komen, dat weet ik, doch eerst drie, vier geslachten na ons. O! U weet niet wat 't is den jongen, den nieuwen tijd, úw tijd, lief te hebben met hart en ziel, terwijl je nog aan handen en voeten gebonden, vastgeketend bent aan de wetten, gebruiken en gewoonten van je land, waaraan 't niet mogelijk is te ontkomen. En de gebruiken en gewoonten van ons land staan lijnrecht tegenover het nieuwe, dat ik graag in onze Maatschappij zou ingevoerd zien. 
- Dag en nacht peins en zin ik op middelen om tòch aan de strenge zeden en gewoonten van mijn land te kunnen ontsnappen, doch ... de oude Oostersche tradities zijn wel hecht en sterk, maar ik zou ze toch van mij kunnen afschudden, verbreken,—ware het niet, dat een andere hechtere en sterkere band dan eenige eeuwenoude traditie mij aan mijne wereld bond: de liefde, die ik heb voor hen, die mij het aanzien schonken, aan wie ik àlles, àlles te danken heb. 

- Mag ik, heb ik het recht wel, om hen, die mij mijn leven lang niets dan liefde en goedheid betoonen en mij omringen met de trouwste zorgen, het hart te breken? Hunne harten zou ik breken, wanneer ik aan mijn verlangen toegaf en deed waar heel mijn wezen naar smacht, bij iederen polsslag, bij elke ademhaling. -
De innerlijke worsteling die de Javaanse Kartini doormaakt zal niet veel hebben verschild van de Indo-Europeaan zoekend naar een eigen identiteit en tegelijkertijd niet wetend wat zijn positie is vanwege wetten en sociale regels die geen ruimte bieden aan de ontwikkeling van halfbloedigen. Pas na de inval en bezetting door Japan kregen de Javanen de kans om hun positie opnieuw te bepalen. De Indo’s werden na het vertrek van de Japanners opnieuw voor de keuze gezet. Volledig integreren in Indonesië of anders in Nederland.  

De politieke discussies in Nederland vanaf 1848 over de veranderingen die nodig waren binnen het cultuurstelsel hadden ook Soerakarta in 1870 bereikt.  Voor Casper en zijn broers betekende dat niets meer en minder dan zich aanpassen aan een nieuwe wijze van zaken doen. Als Indo’s die bijzonder goed op de hoogte waren van de lokale talen en culturen waren Casper en zijn broers zeer waardevol als bron van kennis voor de particuliere investeerders en gelukzoekers uit Nederland die door de invoering van Agrarische en de Suiker wetten onontgonnen gronden in erfpacht mochten nemen. Hierdoor werd het grondbezit van de inlandse bevolking weliswaar gewaarborgd maar dat maakte nog geen einde aan de uitbuiting. 

Casper zou als zoveel Indo’s zich behoedzaam hebben bewogen tussen de inlandse en Europese culturen en zal zich voordturend hebben afgevraagd waar hij zich het beste bij ‘thuis’ zou voelen. Van huis uit katholiek en naast de inlandse talen ook Nederlands sprekend en lezend. Luisterend naar de gesprekken van zijn Hollandse bazen, Indische kranten lezend en voorzien van een zeer hoog percentage inlands bloed zal hij net als Raden Adjeng Kartini gezocht hebben naar een ‘eigen identiteit’ die het oude zou behouden en het nieuwe zou toelaten om alsnog te kunnen slagen binnen de moderne en op het kapitalisme gebaseerde cultuur van de Hollanders. 

Casper wilde onder geen voorwaarde ‘dat bastaard kind van soldaat Deuning’ blijven. Op het werk zal hij zich zo aangepast mogelijk gedragen hebben. Maar ’s avonds keerde hij toch weer terug naar huis waar in de dapoer de heerlijkste Javaanse hapjes waren bereid. 

Als koloniale soldaat of particuliere gelukszoeker verloor je niet alleen je stemrecht door de verhuizing maar ook vaak je maagdelijkheid als je eenmaal in Indië was aangekomen. Door de heersende armoede in de Indo-Europese en inlandse kampongs was het vinden van een meisje of jonge vrouw geen enkel probleem. Als zij beviel dan werd zij een bediende of in het gunstigste geval een Njai. Een meisje wat eenmaal ontmaagd was door een Europeaan zal gemeend hebben dat zij en haar familie in minder armoedige omstandigheden zouden komen. 

Toen al, zullen er veel halfbloed kinderen verlaten zijn door hun weer naar hun vaderland terugkerende Europese vaders die nooit meer naar hen om zouden kijken. Deze kinderen tellen niet mee in de ‘Indo statistieken’ en zullen zijn verdwenen in de inlandse gemeenschappen waar af en toe een jongen rond zal hebben gelopen die Henk of Johan genoemd zonder dat de generaties daarna wisten waarom hij zo genoemd werd.

De kort durende zoete omhelzingen met de inlandse meisjes brachten niet alleen kinderen voort maar ook geslachtsziekten. Behandeling met penicilline was toen nog niet mogelijk. Er werden zalfjes en smeersels gemaakt van sandelhout maar dat was een kostbare aangelegenheid waar de Javaanse vrouwen geen geld voor hadden. Gewezen inlandse vrouwen met halfbloedkinderen hadden niet makkelijk bij terugkeer in de kampong zij werden gediscrimineerd en hun kinderen werden soms afgenomen omdat een christenkind het nooit goed zou kunnen doen in een islamitische omgeving. Er werden door het gouvernement of kerkelijke instellingen weeshuizen gebouwd (Soerabaja 1854) waar de Indo jongens en meisjes opgeleid zouden kunnen worden tot werkman of dienstmeisjes. 

Een taak die de broeders en zusters uit verschillende christelijke stromingen op zich namen met als ander doel een tegenwicht te kunnen vormen tegen de oprukkende islamisering van de Javaanse gemeenschap. Het waren uiteraard niet alleen maar halfbloedjes van Nederlandse vaders. De Europese gemeenschap bestond in die periode uit ‘vreemde snoezen’ zoals Fransen, Duitsers, Portugezen, Italianen, Hongaren uit Arabische landen of met een Chinese achtergrond.  De bijna een miljoen Indo nakomelingen in Nederland zullen er daarom rekening mee moeten houden dat een flink gedeelte onder hen meer dan een flinke scheut exclusief Hollands DNA in zich zullen herbergen. Het is mij niet bekend of Casper nog andere kinderen heeft geproduceerd voordat hij met zijn geliefde Djeminem gaat samen wonen. Hun eerste kindje Dolly is in 1877 geboren.

Toch zal ook Casper voor dat hij met Djeminem ging samenleven wel eens uit andere suikerpotjes gesnoept hebben. De losse zeden en moraal uit die periode werden pas door de komst van de kerken in nieuwe in strakkere banen geleid. Biseksualiteit en homoseksualiteit werden pas veel later dan in Nederland in het Indisch Strafrecht opgenomen. Het werd ook oogluikend toegestaan omdat er tenminste geen kinderen van kwamen. Op Sumatra verzuchtte een planter dat hij ondanks wettelijke bezwaren toch maar een bordeel toe zou laten op zijn plantage omdat hij horensdol werd van het ’gesodomiseer’ onder de Chinese en Javaanse koelies die ’s avonds vochten om het verlies van hun vriendjes aan andere collega’s. In de haven van Batavia waren vele ontmoeting plaatsen voor buitenlandse matrozen die een knappe inlandse jongen zochten of een travestiet. 

In beginsel golden de nieuwe regels omtrent zedelijk gedrag  alleen voor de hogere blanke regionen en zouden pas in een later stadium door Indo-europese bevolkingsgroepen overgenomen worden om op die wijze alsnog een carriere te kunnen maken en om ‘geïntegreerd’ over te kunnen komen. Hieraan kan nog toegevoegd worden dat de zo bekende ‘Indische zwijgzaamheid’ ook gerelateerd kan worden aan de Javaanse tradities binnen de adellijke Javaanse families, waarin zwijgzaamheid en zacht (beleefd) spreken een teken van (innerlijke) verfijning zou zijn.

Het was niet ongewoon en naderhand in veel gevallen verplicht om als hogergeplaatste medewerker op het terrein van een plantage of fabriekscomplex woonruimte toebehorend aan de eigenaren te huren. De werkdagen waren lang en begonnen heel vroeg met een verplichte pauze van enige uren als de zon z’n hoogste stand had. Daarna ging het werk weer door op kantoor of op het land. Er werd zeven dagen per week gewerkt behalve op de vele feestdagen die vanuit Holland waren overgekomen maar er werd rekening gehouden met de Javaanse en islamitische of Chinese feestdagen. Dat waren de verplicht vrije dagen die men naar eigen inzicht kon doorbrengen. 

Tijdens de drukke oogstdagen werd er kort gefeest maar na de oogsten en als de voorraden verwerkt waren en op transport zal men iets meer vrije tijd hebben gehad. Casper zal in de voorgaande jaren veel werkervaring op hebben gedaan en had ook aanzien bij de Javaanse medewerkers en vormde zo een belangrijke en soms onmisbare schakel tussen de directie en leiding van de cultuurmaatschappij. Hij werd beloond met een nieuw contract wat ruim voldoende op zou brengen om een gezin te kunnen stichten. 

Casper was inmiddels 32 jaar oud. Er zijn de bekende Indo verhalen dat bijna alle inlandse grootmoeders uit de paleistuinen van de kratons zouden zijn gekaapt. Maar dat percentage zal buitengewoon laag zijn geweest. Casper zal rond 1875 verliefd zijn geworden op de nog zeer jonge en vanzelfsprekend bevallige inlandse schone Bok Djeminem. De inlandse dochter uit een goed bekend staande familie die in de buurt van S.F. Tjokrotoeloeng gewoond zullen hebben. In het uitgestrekte en glooiende gebied van Bojolali aan de voet van vulkaan Merbabu. Een gebied waar de temperaturen op kunnen lopen tot boven de 35 graden Celsius. Waar het ’s avonds snel donker wordt en de nachtelijke geluiden zich allerzachtst vermengd zullen hebben met de zuchten van Casper en Djeminem die samen meer dan veertien kinderen kregen en negenentwintig jaar samen zouden zijn.

Door de twee nieuwe wetten die onder druk van de Nederlandse liberalen tot stand waren gekomen liepen vanaf 1873 de staatsinkomsten in Nederland zorgwekkend terug. Op Java daarin tegen werden jaarlijks nieuwe gebieden ontsloten en nieuwe plantages in cultuur gebracht. Niet alleen suiker en koffie maar ook tabak en rubber bleken succesvolle producten. Door wijzigingen in het belastingstelsel trachtte Nederland weer winsten te genereren met als gevolg dat juist de zo verfoeide uitbuiting van de inlanders tijdens het cultuurstelsel en de vorm van koelieordinanties weer terugkeerde. Het waren maatregelen die Casper voortdurend met de landarbeiders moest doornemen terwijl zijn baas mijnheer van der Linde plannen maakte voor een flinke uitbreiding van de fabriek. 

De protesten van Multatuli en  Sicco Roorda tussen 1860 en 1870 hadden in Nederland weinig indruk op de politiek en publieke opinie gemaakt. De suikerindustrie groeide als nooit te voren en er moest winst gemaakt worden. Indië was er voor Nederland en nergens anders voor werd er gezegd. Er werd weinig tot niets gedaan aan de ‘verheffing’ van de inlander en ook de positie van de Indo-Europeanen zou pas na de introductie van de ‘ethische politiek’ enigszins verbeteren. 

Vanaf 1870 had de vrijmetselarij zich over heel Java weten te verspreiden en er werden bibliotheken ingericht, scholen gestart, pandjeshuizen, weeshuizen en zelfs voedsel en kledingfondsen voor arme leerlingen waar allicht een flink aantal Indo-europese kinderen mee bereikt werden. De sociale positie van de Indo-Europeaan bleef kwetsbaar maar Petit a Petit ontstond er een hogere Indo klasse, een bredere Indo middenklasse met hun winkeltjes en kleine handelsbedrijfjes en kleiner worden lagere klasse met als variant de Indo die als halve of als geheel verweesd kind in opvoedinggestichten werden opgevoed tot Nederlands sprekende christenkinderen die aan de onderdrukking van het onder de Javanen groeiende nationalisme.

De Indo-Europeanen hadden met elkaar gemeen dat zij beslist geen werk aannamen wat door inlanders werd gedaan. Casper had zich boven zijn beide broers uit weten werken en zou in 1890 de algehele leiding over S.F. Tjokrotoeloeng krijgen tot grote tevredenheid van de vele aandeelhouders. In 1882 zal Casper zeer geschrokken zijn toen zijn jongste broer Ferdinandus gevangen werd genomen op verdenking van moor op een pas geboren baby. De arrestatie van Ferdinandus wordt breed uitgemeten in bijna alle landelijke kranten en er volgt een bizar proces waarin ook de gang van zaken rond landverhuur werden betrokken en allerhande kwesties die niets maar dan ook niets met de ‘moord’ op de (dood geboren) baby te maken hadden. 

Het leek meer om een showproces te gaan waarbij de rechterlijke macht wilde aantonen dat zij wel degelijk competent waren. Na meer dan ander half jaar werd Ferdinandus vrijgesproken bij gebrek aan bewijs. Ferdinandus was weliswaar aanwezig geweest bij de geboorte maar er kon niet bewezen worden dat hij daadwerkelijk zijn eigen kindje om het leven gebracht zou hebben. Uit de vele kranten artikelen komt vooral naar voren dat Indo-Europeanen zich kennelijk nog op een laag en louche niveau zouden bewegen en dat bepaalde lieden zoals de hoger staande en zeer bekende landhuurders van der Linde en van der Heijde zich (teveel) met hen in zouden laten. 

Via het Historische Kranten archief kunnen de vele artikelen over deze kwestie gevolgd worden. Frederik zou vlak voor de eeuwwisseling onder achterlating van schulden in het verre Batavia komen te overlijden. Nog in 1881 verschijnt er in het Semarangse dagblad ‘De Locomotief’ een artikel waarin het karakter van de ‘Indo’ door een blanke journalist wordt ontleed en waarin ook de Javanen nog een ferme veeg krijgen. In 1883 zouden de suikerprijzen een zo ernstige daling doormaken vanwege de concurrentie met de bietensuiker waarop er een ‘suikercrisis’ ontstond die achteraf bezien een nieuwe en aangepaste kijk op de financieringen van fabrieken en oogsten zou opleveren die opnieuw grote winsten voor Nederland zou genereren. 

Casper heeft de uitbreiding en nieuwbouw van Tjokrotoeloeng tot eind 1899 kunnen begeleiden en de zaken succesvol over kunnen dragen aan een nieuwe administrateur. De veertien kinderen zijn allen geboren en opgegroeid in het grote huis op het Tjokro woonterrein en gingen naar de lagere school in het nabij gelegen stadje Bojolali. Zij zullen een fijne jeugd gehad hebben die zeker niet voor alle Indo kinderen was weggelegd.

De Nederlands Indische suikerindustrie ontwikkelde zich tot 1930 tot het grootste agrarische conglomeraat in de wereld waar meer dan anderhalf miljoen mensen werkzaam waren. Tijdens het onderzoek naar de omstandigheden waarin Casper opgroeide en uiteindelijk met Djeminem ging samenleven en met haar veertien kinderen kreeg. Heb ik een groeiende bewondering en warme sympathie voor Casper en Djeminem gekregen. Ondanks de discriminatie door de blanke bevolking en de vaak erbarmelijke omstandigheden waarin de Indo-Europeanen leefden heeft Casper met zijn intelligentie en zijn binnen de ‘suikerindustrie’ gerespecteerd doorzettingsvermogen zich kunnen ontworstelen aan het anoniem verdwijnen in de geschiedenis van de industriële revolutie die zich op Java en daarbuiten voltrok. 

De kinderen van Casper en Djeminem waaronder mijn grootmoeder Charlotte hebben allen een prettige jeugd gehad. Door het overlijden van Casper en Djeminem kwam hier abrupt een einde aan. Djeminem is niet ouder dan achtenveertig jaar geworden en Casper overleed op zijn drieënzestigste verjaardag aan de vooravond van de ‘ethische politiek’ die opnieuw grote veranderingen op Java en met name in de suikerindustrie met zich mee zou brengen. Het merendeel van de kinderen was nog zeer jong toen beide ouders overleden. Charles, Georgius, Reinier en Henri. Vier zonen die allen in de suikerindustrie werk zouden vinden die bijna geheel opnieuw onderuit zou gaan tijdens de grote economische wereld crisis van 1930. Tien dochters waarvan de jongste een week na het overlijden van Djeminem overleed. Negen dochters waarvan er zes in het huwelijk traden met een echtgenoot die in ‘Suiker’ werkzaam was. 

Op foto 10 van de hieronder opgenomen beelden het grote huis te Tjokro. De woning waar het merendeel van de kinderen van Casper en Djeminem zijn geboren en opgegroeid. Ergens in de achtertuin zijn de kleine kruikjes met hun navelstrengen begraven.

1852 Een suikerfabriek in Tegal





Onderaan links van het midden S.F. Tjokro Toeloeng



Personeel van een suikerfabriek

1870 Koffieplantage in de buurt van Bojolali

Uitbetaling van de huurgelden

De rietsuiker op Tjokro Toeloeng

De administrateurs woning op het terrein van S.F. Tjokro Toeloeng

Uitzicht op de Merbabu

Kartini met twee zussen

1875 Het onderkomen van de Gouverneur Generaal in Batavia

1880 Soerakarta kraton - De Pendopo ofwel voorhuis van Prins Mankoenegoro die ook suikerfabrieken bezat

Jong Javaans meisje - Soldatenvrouw met Indo kinderen

Weeshuis voor jongens Soerabaja

Gesticht Oranje Nassau van Pa van der Steur in Magelang waar voor het merendeel kinderen woonden met een blanke vader die uit het zicht was verdwenen.

DNA 3 Joanna Carolina Elisabeth Heijligers - 1880 - 1943 en Adriaan Hendrik van der Steur 1868-1914


Portret van de grootmoeder van Julie van der Steur, Jeanne Heijligers.
- Antwerpen 1880 – Soerabaja 1943

November 1963 - Julie schrijft in het Indische tijdschrift de Tong Tong als volgt:

Mijn grootmoeder-van-vaders-zijde had een belangrijk deel aan mijn opvoeding. Zij was het die mij terstond bij mijn geboorte de naam gaf van háár moeder. Haar opvoeding van dit bruine kleinkind  was geheel gericht naar Haags voorbeeld. En zij was streng.

Er zijn nog zoveel ‘kleine vragen’ die ik beantwoord wil hebben voor dat ik het script van het “Julie, een Indisch meisje” boek verder kan uitwerken. Vragen over erfelijkheid van bijvoorbeeld talenten, karaktereigenschappen kunstzinnigheid, maar ook vragen over (angst)neurosen en verslavingen aan eten, drank en sigaretten. Het gaat hierbij niet alleen om de traumatische ervaringen van Julie maar ook om de geërfde 'DNA bagage' die Julie van haar ouders en voorouders mee heeft gekregen. En die Julie mogelijk ook door heeft gegeven aan haar kinderen en kleinkinderen. Na de oorlog en eenmaal in Nederland, leefde Julie in een cocon van (veel) kinderen baren, werken en altijd op zoek naar afleiding om de donkere Indische jaren van vóór 1947 te kunnen vergeten. 

Julie leefde tientallen jaren in een onverwerkt proces van ontkenning, verdringing en relativering. Pas na dat het laatste kind in 1969 werd geboren namen de trauma’s weer de kans om zich te manifesteren. Julie kreeg fysieke klachten en begreep niet waar die vandaan kwamen. Pas na jaren vertelde een psychiater aan Julie dat zij een ‘existentiële crisis’ doormaakte. Historisch besef, dus terug gaan in de tijd (jou tijd) kan dan tot verlichting en tot een gedeeltelijke bevrijding en eventueel tot meer begrip en inzicht leiden. 

Maar Julie wilde niet praten. Julie werkte nog een paar jaar op een uitgeverij en na een verhuizing in 1977 verstopte Julie zich steeds vaker achter borduurwerken, wandkleden en breimachines. Julie is geboren in 1920 en vanaf 1970 kondigde de lang weggedrukte demonen zich tergend langzaam aan. Julie kreeg spontane huilbuien. Als kinderen wilden wij onze moeder helpen. Met vragen. Over vroeger. “Mam, wat was de moeder van jou moeder eigenlijk voor een persoon?”. Julie was altijd iets aan het doen met haar handen. Zij keek dan even op en vertelde een meestal korte anekdote over bijvoorbeeld haar grootmoeder. Maar nooit een lang verhaal. Daar moesten wij het dan mee doen. Want tijdens het vertellen over ‘vroeger’ werd telkens opnieuw de weggedrongen pijn zichtbaar. De pijn van het voor ons onbekende ‘vroeger’. 

Maar wie was die moeder van haar vader eigenlijk? Langdurig en geduldig ‘snuffelen in oude archieven’ wordt soms beloond. En wat zou ik mijn kleine en grote vondsten graag met Julie delen. Leest zij over mijn schouder mee? Waar zij ook mag zijn in het oneindige sterrenstelsel waar Julie misschien met vele andere op Java geboren Indo’s misschien ook een herdenking kumpulan (bijeenkomst) houden? Kijk ’s avonds maar eens naar de sterrenhemel ver boven Java. Als er daar aan het gehemelte veel sterren dicht tegen elkaar zijn aangekropen dan zijn dat Indo’s die elkaar pas ná hun vertrek van moeder aarde veel te vertellen hebben. Daar wordt immers niet Indisch gekookt of ondeugende grapjes gemaakt in het vroegere pasar maleis of petjoh taaltje. Daar zijn geen rangen en standen. Pas in de hemel kan er vrijuit gesproken worden. 

Waarom had Julie het zo moeilijk met haar verleden? Julie hoort bij de eerste groepering Indo’s die na het einde van de oorlog en in Nederlands-Indië (8 december 1941 – 15 augustus 1945) en na de hevige vrijheidsstrijd van de Indonesiërs vanaf 17 augustus 1945 tot december 1949 naar Nederland vertrokken. De Indo’s waren over het algemeen zeer zwijgzaam over de bittere oorlogsjaren en de daarop volgende jaren. Een kleinere groepering met name blanke Nederlanders (100.000) had bijzonder moeilijke jaren in de kampen (achter het gedek) doorgebracht. Een veel groter aantal de ‘gemengdbloedigen’ (circa 250.000) bleef buiten de kampen en hebben de oorlog doorgemaakt als ‘buitenkamper’. Deze groep was door veranderende houding van de Indonesiërs min of meer vogelvrij waardoor zij vaak onvergelijkbare en zeer individuele ervaringen op zouden doen die niet vanuit een relatief overzichtelijk kampverleden zijn te beschrijven of na te vertellen. 

Veel buitenkampers konden beschikken over een persoonsbewijs (asal oesoel) waaruit zou blijken dat zij het voorheen zo verzwegen en vaak verfoeide ‘Inlandsche’ bloed zouden hebben. Terwijl het vóór de Japanse inval gebruikelijk was om het inlandse bloed zoveel mogelijk te maskeren met zeer Hollandse namen en de snel kleurende Indische huid zoveel mogelijk uit de zon te houden. Vanaf voorjaar 1942 trachten zoveel mogelijk Indische-Nederlanders desnoods via omkoping met vervalste bewijzen er voor te zorgen dat zij meer dan voldoende Inlands bloed zouden hebben. De zeer Hollands opgevoede Julie droeg in oorlogstijd zo vaak mogelijk een Javaanse kebaya en haar haar in een knotje om op straat zo min mogelijk op te vallen.

In de kampen heerste honger en ellende maar ook wanhoop, sleur, verveling, er werd geroddeld, verraden, vals beschuldigd, gestolen, misbruikt. De hoog opgeleide Japanse militairen wisten zich vaak geen raad met de eens zo fiere en trotse blanke Nederlanders en andere gevangengenomen westerlingen die zich in de kampen niet wisten te gedragen als ‘overwonnen volk’. De Koreaanse en Indonesische bewakers maakten zich in opdracht of uit machtswellust schuldig aan vele vormen van mishandeling. Niet alleen in de kampen maar ook daar buiten. De buitenkamp ervaringen zijn ervaringen die moeilijk te duiden zijn en zich vaak op wisselende locaties afspeelden. Dat kunnen steden zijn of landelijke dorpjes of afgelegen plantages enz. 

Buitenkampers hebben door het ‘vogelvrije’ leven ervaringen opgedaan die nauwelijks te bespreken waren. Ervaringen waarover je liever over zweeg. Waar je ook geen ‘kampboek’ over kon schrijven. Want er werd er ook vaak gezegd ‘Oh, gelukkig heb je niet in een kamp gezeten’ of ‘jij hebt tenminste regelmatig te eten gehad’. Buitenkampers hebben de afbraak van het Hollandse koloniale systeem in vlot tempo zien voltrekken vanwege de Japanisering van Java. Er mocht geen Nederlands gesproken worden. De klokken werden op Tokio tijd gezet. De jaartelling werd Japans. Het onderwijs werd op Japanse methoden afgestemd. 

De grote hongersnood op Java zou vanaf 1944 buiten de kampen voor miljoenen doden zorgen. Doden waar zelden over gesproken of geschreven werd. De voedseltekorten begonnen echter al vanaf 1943 voor grote problemen te zorgen onder de Javaanse bevolking. En hoe is het de vele kampongs en weeshuizen vergaan die vol zaten met niet erkende halfbloedkinderen? Die zijn nooit bij de bekende 250.000 Indo’s opgeteld. Veel buiten de kampen levende Indo’s hebben zich reeds van 1942 over het algemeen zo onopvallende mogelijk moeten gedragen want de haat tegen de blanken werd door de Japanse propaganda vooral onder de Indonesische jeugd in toenemende mate aangewakkerd. 


De bezetters hadden eveneens hun handen meer dan vol aan het ‘in de hand houden’ van meer dan 50 miljoen Indonesiërs eigenlijk niet opnieuw gekoloniseerd wilden worden. De grote werkeloosheid onder bevolking met name onder de jeugd zag er op toe dat er over geheel Java grote en kleine vaak zeer agressieve jeugdbendes ontstonden die vanaf de overgave door de Japanners in augustus 1945 op geheel Java voor grote onrust en rampspoed zouden zorgen.

Bijna zeventig jaar later in het Nederland van 2013 zijn er circa 1 miljoen nakomelingen die Indische ‘roots’ hebben. Honderden publicaties, boeken, documentaires en websites getuigen in golfbewegingen over de hernieuwde belangstelling voor het vroegere Nederlands-Indië. Het laatste stukje Nederlands-Indië (Nederlands Nieuw Guinea) werd op 15 augustus 1962 na een internationaal diplomatiek akkoord door Nederland aan Indonesië overgedragen. De digitale revolutie heeft veel archieven toegankelijk gemaakt en ook de kennis en belangstelling omtrent het menselijk DNA heeft een grote evolutie doorgemaakt en wij weten nu dat niet alleen fysieke uiterlijkheden maar ook talenten en bijvoorbeeld traumatische belevingen opgeslagen worden en door worden gegeven aan nieuw geborenen.

Over haar grootmoeder van vader’s kant Jeanne Heijligers was Julie niet erg te spreken. Julie noemde haar een strenge matrone met een lorgenet, zo’n brillenglas aan een kettinkje. Jeanne Heijligers was rond 1925 in de ruime bungalow op het grote bedrijfsterrein van Suiker Fabriek Delanggoe bij Klaten aan de weg tussen Solo en Yogyakarta in het jonge gezin van haar zoon ingetrokken. Overdag werkten Ferdinand en Charlotte elders op het grote terrein van de fabriek en Jeanne kon zodoende leiding geven aan de huishouding. Jeanne was de moeder van haar enige zoon Ferdinand. Jeanne noemde hem Nand en toen hij kleiner was Nandje. “Jeanne was een hooghartig en dominant kreng” vertelde Julie eens en voegde daar aan toe dat Jeanne graag liet blijken dat háár moeder uit een voorname Duitse familie zou afstammen. En haar vader zou ook uit een 'hoogstaand geslacht' zijn voortgekomen. Jeanne was een alleenstaande moeder sinds 1902 en was zeer trots op haar zoon die reeds op 25jarige leeftijd een belangrijke positie in de suikerindustrie had weten te verwerven en later ook in de suikervakbond een rol zou spelen. Vóór 1940 bevonden er zich op Java meer dan 100 grote tot zeer grote suikerfabrieken waar de Nederlandse overheid vele miljoenen heeft verdiend die men heden in miljarden uit zou kunnen drukken. 

Minder trots was Jeanne op de keuze van haar zoon voor Charlotte Deuning die er veel te Indisch (te bruin) uit zou zien. En was Charlotte ook niet nog eens vier jaar ouder dan haar zoon! Het kon niet anders zijn dat Charlotte haar toen negentienjarige zoon met haar zwoele vormen verleid zou hebben. Charlotte raakte zwanger en kleine Julie zou in december 1920 ter wereld komen. Jeanne was vlak voor de bevalling en zeer tegen haar zin naar Poerworedjo afgereisd waar Charlotte zou bevallen in het kleine bedrijfsziekenhuisje op het terrein van de suikerfabriek waar Ferdinand zijn eerst betaalde baan had gevonden na zijn opleiding aan de Suikerschool en waar Charlotte in de huishouding had meegewerkt in het gezin van de directeur die in een zeer voorname bedrijfsvilla op het terrein woonde.

Was het haar zoon Nand (Ferdinand dus) die voorstelde om de pas geboren Julie naar de moeder van Jeanne te vernoemen? Of was het zoals Julie schrijft juist dat Jeanne er op stónd dat haar eerste kleindochter naar háár moeder Julie Charlotte Heijligers-Chün vernoemd zou worden? Wie waren eigenlijk de ouders van Jeanne? Wie was Jeanne eigenlijk? Overgrootouders die hun kleinkind Julie nooit zou ontmoeten. Grootmoeder Jeanne had haar enige zoon al naar haar eigen vader Ferdinand Hendrik Heijligers vernoemd. De vader van kleine Nand heette gelukkig ook al Hendrik dus dat kwam goed uit met de naamgeverei. Het zijn vooral échte Hollandse namen die graag aan de blanke in Indië geboren kinderen werden gegeven. Hierdoor zouden er later geen misverstanden over de afkomst ontstaan. 

Zou Jeanne érg geschrokken zijn toen zij voor het eerst in het wiegje keek waar Julie lag te slapen na de geboorte. Julie had duidelijk zeer Indische trekken gehad net zoals haar moeder Charlotte. Het ingehouden teleurgestelde en lichte hoofdschudden van schoonmoeder Jeanne zal indruk op moeder Charlotte hebben gemaakt. En net zoals Jeanne boog Charlotte zich na de grote wereldoorlog over de wiegjes van de vele kinderen van Julie om te kijken of zij wel blank genoeg waren om later succesvol in het leven te kunnen staan. Charlotte werd vaak teleurgesteld. Het was de Javaanse moeder van Charlotte die Julie en veel van haar kinderen een sterk Indo uiterlijk zou bezorgen.

De vader van Jeanne werd in 1841 in het vestingstadje Ravenstein (bij Oss) geboren. Hij werd Ferdinand Hendrik Heijligers gedoopt. Hij groeide op in een militair milieu waar echter ook veel aandacht was voor cultuur. Zijn grootvader, zijn eigen vader en de broers van zijn vader waren allen militairen die zich regelmatig lieten inhuren om ook in Indië te dienen. De familie contacten gaan terug tot ver in vroegere VOC periode. De familie banden reikten tot ver in Duitsland en er waren dienst bindingen met het huis van Oranje-Nassau. De Heijligers waren loyale en betrouwbare militair getrainde begeleiders op de vele handelsmissies naar de Oost. Sommigen tekenden verblijfscontracten die hen jarenlang aan Batavia, Semarang, Soerakarta, of andere buitenposten zouden binden. De familie Heijligers bracht niet alleen militairen voort maar ook hogere ambtenaren, schrijvers, musici, en kunstschilders zoals de in Batavia geboren volle neef van Ferdinand Hendrik, de kunstschilder Gustaaf Antoon François Heijligers de zoon van Gustaaf zou later ook kunstschilder worden net zoals neef Henri Heijligers. 

Een volle nicht van Jeanne was de schrijfster E. Overduijn-Heijligers die furore maakte met haar indringende boeken over de Hollands-Indische en inlandse gemeenschap. Mevrouw Overduijn-Heijligers was een geboren uit een huwelijk met een Bataviaanse  metisse. Midden jaren ’50 van de vorige eeuw nam Julie het achterkleinkind van Frederik Hendrik en Julie Heijligers Chün privé schilderlessen in Alkmaar en produceerde binnen enige maanden een serie stillevens. Grootmoeder Jeanne had zich in de jaren '20 vaak opgewonden over het vrijgevochten gedrag van haar kleinkind Julie. ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan’ had zij haar schoondochter Charlotte toegebeten. Hierbij refererend  aan de inlandse achtergrond van schoondochter Charlotte. Kleindochter Julie bleek echter een groot schilder en schrijf talent te bezitten. Zou Jeanne misschien wat milder zijn geweest over het gedrag van haar zo bruine kleinkind als zij toen had geweten wat wij heden over ons DNA kunnen onderzoeken?

Frederik Hendrik Heijligers vertrok eind 1865 vanuit Amsterdam en kwam eind januari 1866 in Batavia aan. Hij had zijn schoolopleiding voltooid en had geen gebleken aanleg voor een verdere opleiding als militair. Hij las liever boeken, hield van toneel en zijn liefde voor de mythologie had hij opgedaan tijdens de levendige lessen op de Latijnse School in Ravenstein. Ook de vele verhalen van zijn vader en andere familieleden over Indië hadden hem nieuwsgierig gemaakt naar dat mysterieuze land. Natuurlijk kende Frederik ook het boek van Euard Douwes Dekker – Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Het zal niet in de aard van Frederik hebben gelegen om zich politiek te engageren nadat hij het boek had gelezen. Zijn militaire familie zal het boek verfoeid hebben. Eenmaal aangekomen in Batavia werd hij al snel in de Nederlandse gemeenschap opgenomen die zo volledig anders was als het burgerlijke leven wat hij kende vanuit Nederland. 

Batavia was toen al een snel groeiende kleurrijke multiculturele stad met een zeer gevarieerd cultureel leven waar veel geld werd verdiend door hardwerkende Hollanders en buitenlanders die elkaar op zochten in de vele sociëteiten waar ook de plannen ontstonden voor muziek, opera en toneel voorstellingen die hebben geleid tot het oprichten van de Vereniging van Toonkunst en de bouw van de Schouwburg. Om het sociale leven meer inhoud te geven waren de vrijmetselaars al vanaf 1762 actief in en buiten Batavia. Juist vanaf de jaren 1860 richten de vrijmetselaars zich openlijker op het sociaal culturele leven en hebben ook grote invloed op de introductie van ‘westers onderwijs’ op Nederlandse leest geschoeid. Na jarenlange discussies mogen ook de Indo-Europeanen en leden van de Javaanse Sultananten deelnemen aan de ‘loge activiteiten’. Ook Frederik zal lid geweest zijn van een ‘loge’ en kon daardoor ‘over de vloer’ komen bij de leden. Hoe had hij anders zijn aanstaande vrouw Julie Charlotta Chun (18-11-1942 Batavia) kunnen ontmoeten.

De vader van Julie Charlotta is de in 1806 geboren Heinrich Ludwig Eduard Chun (Chün) die in 1834 te Batavia zou trouwen met Charlotta Wilhelmina Diering (Döring). Beiden komen oorspronkelijk uit het Duitse Aschaffenburg en maakten daar deel uit van een grote joodse gemeenschap die zich vanaf omstreeks 1500 in Aschaffenburg had gevestigd. De joodse gemeenschap had ook toen al niet makkelijk en er werd van hen verwacht dat zij zich zouden assimileren. Heinrich zal in Aschaffenburg zijn opleiding tot boekdrukker hebben genoten waardoor hij eenmaal in Batavia aangekomen al op 29 jarige leeftijd Hoofd Opziener van de ‘Lands-Drukkerij in Batavia kon worden. De vader van Charlotta had zich in Batavia als makelaar in goederen gevestigd en zou in de loop der jaren ook vaak als een deurwaarder genoemd worden. Na het huwelijk van Heinrich en Charlotta in 1834 zijn er circa 7 kinderen geboren waarvan uiteindelijk vier kinderen volwassen zijn geworden. Charlotta is nog jong als zij in 1853 op 34jarige leeftijd komt te overlijden. Heinrich zal haar twee jaar overleven en komt en sterft op 49 jaar oud in 1855.

Frederik en Julie trouwen op 22 februari 1866 in Batavia en zullen een deel van het grote landhuis met kampong van de familie Chün hebben betrokken. Het ruime huis stond in de toen aan de weelderig begroeide Bidara Tjina weg in de snel groeiende wijk Meester Cornelis. Frederik zou zich veel later opnieuw in Indië vestigen als ‘Translateur Fransch-Engelsch’. Zou Frederik wat zijn beroepskeuze betreft beïnvloed zijn geweest door zijn oom Guillaume Francois van Raemdonck (Brussel 1802) die was getrouwd met een zus van zijn schoonmoeder Julie Charlotta. Guillaume was in 1837 getrouwd met de toen 15 jarige Mietje Martha Diering. Nadat Guillaume in 1874 was overleden heeft Tante Mietje zich in Brussel gevestigd. Haar correspondentie werd echter verzorgd door Frederik en Julie die zich inmiddels in België hadden gevestigd in de Antwerpse Vestingstraat 25. 

Vermoedelijk heeft Frederik in Antwerpen zijn translateurs diploma’s weten te behalen en kon hiermee op 22 oktober 1881 met inmiddels zes kinderen vanuit Amsterdam met stoomschip “Prins Alexander” naar Batavia terugkeren. Het jongste kindje was de in 1880 geboren dochter Jeanne, de zo dominante grootmoeder van Julie van der Steur. Grootmoeder Jeanne heeft nooit in Den Haag gewoond zoals Julie veronderstelde. De ‘Haagse opvoedingsmethoden' zoals Julie de aanpak van grootmoeder Jeanne benoemde zullen eerder ingegeven zijn door eenzaamheid, boosheid en verbittering bij Jeanne en kwamen zeker niet uit Den Haag.

Jeanne groeide op in het benauwde en toen nog kleinburgerlijke Soerabaja. Haar vader Frederik zou in februari 1887 nog geen 46 jaar oud komen te overlijden. Haar moeder had voortaan alleen de zorg over zes opgroeiende kinderen waarvan Jeanne de jongste was. Jeanne bezocht de meisjesschool en daarna de HBS. De weekeinden en vakanties werden veelal in de koele heuvels bij Lawang en Tosari onder de Bromo vulkaan doorgebracht. Haar oudere broers werden later hoge ambtenaren bij het Indische Gouvernement. 

Haar oudere zus Charlotta zou in 1896 huwen met de later zeer bekend geworden directeur eigenaar van het fameuze Hotel Oranje, Lucas Martin Sarkies. Jeanne zal als jongste dochter haar moeder Julie terzijde hebben gestaan rond het huishouden in de rustige wijk Toentoengan. Er waren warme contacten met de andere families Heiligers en Chun die verspreid over Java woonden of op Sumatra. De huwelijken van de oudere zoons en dochters zorgende eveneens voor veel afleiding in huis. In die dagen was Soerabaja een snel groeiende stad waar de marine en de handelsbanken maar ook de gouvernementele instellingen voor veel werk zorgden. Maar ook een zich snel uitbreidende stad waardoor de inlanders geleidelijk uit hun kampongs werden verdreven naar het achterland. 

Er woonden rond 1900 meer Chinezen dan Hollanders en Europeanen in Soerabaja en de Arabische wijk bouwde aan een tweede moskee. In Soerababja was de Vrijmetselarij actief maar ook de mystieke Theosofie avonden waren een geliefd tijdverdrijf. Jonge meisjes werden indertijd goed opgeleid voor een huwelijk met een 'goede partij' en geacht deel te nemen aan conversatie lessen Frans, nuttige 'naaldvakken' en kooklessen.  Jeanne zal de kleurrijke binnenstad goed gekend hebben en zeker met haar huwbare vriendinnen regelmatig naar de dansavonden in de Marinesociëteit Modderlust of de betere Hotels zijn geweest. Het kroningsfeest van Wilhelmina in 1888 zal ook voor Jeanne een hoogtepunt zijn geweest. Net zoals de heerlijkheden van de beste banketbakkers van Indië - Grimm en Co. 

In 1889 werd Jeanne negentien jaar oud en in zou in dat jaar haar aanstaande echtgenoot Adriaan Hendrik van der Steur (Amersfoort 1868-1914) ontmoeten om begin december met hem in het huwelijk treden. Adriaan had in Rotterdam in oktober 1894 het examen ‘Eerste stuurman – Groote stoomvaart’ behaald  en woonde sinds september 1895 op Java waar hij voor verschillende scheepvaart bedrijven en vanuit verschillende havens als 1e stuurman had gevaren. Wat Jeanne en Adriaan met elkaar gemeen hadden was dat zij met het zelfde luxe stoom schip de ‘Prins Alexander’ naar Indië waren gekomen. 

In het voorjaar van 1900 zou Adriaan eerste machinist op de ‘Lucifer’ worden. Een positie die eigenlijk onder zijn rang was maar vermoedelijk aangenomen om vaker bij de zwangere Jeanne te kunnen zijn. De Lucifer was een klein schip wat behalve voor bodemmetingen ook werd ingezet om opiumsmokkelaars te onderscheppen. Hun zoontje Ferdinand werd in november 1900 geboren. Op de enige twee foto’s die ik van Adriaan en Jeanne bezit zien we een vriendelijke ogende man met een gekrulde snor die van levenslust en humor zou kunnen getuigen. 

De foto van Jeanne laat een statige dame zien met een wilskrachtige en stevige uitstraling. Toch zijn er ook zachte en verfijnde trekken waar te nemen. In juli 1901 wordt Adriaan in de landelijke gelegen Centraal Burgerlijke Ziekeninrichting te Lawang opgenomen met klachten van depressieve aard. Zijn verblijf werd na een eerste maand verlengd en het zou een langdurige opname worden. 

De nog zeer jonge Jeanne stond er alleen voor in het vochtig hete Soerabaja. Na de opname was het huwelijk niet meer te redden. Adriaan verdween naar Nederland en toen hij een nieuwe partner ontmoette liet hij zich via de rechtbank in Den Haag op afstand scheiden. Hun zoontje Ferdinand zal geen herinneringen gehad hebben aan zijn vader. En Jeanne zou na de officiële scheiding niet hertrouwen. Het is de vraag of Jeanne en Ferdinand ooit te horen hebben gekregen dat Adriaan in 1914 tijdens een storm op de Noordzee van boord is geslagen en op het strand van Katwijk is gevonden.

Jeanne was zeer praktisch van aard en nam al snel de leiding over het huishouden van haar schoondochter Charlotte. Tijdens haar verblijf in het gezin van haar zoon op de Suikerfabriek kon Jeanne dagelijks uren ook bezig zijn met maken van kleding voor haarzelf en kinderkleding. Daarnaast hield zij van grote borduurwerken. In de voorgaande jaren had zij haar oudere zus Charlotta bijgestaan die samen met haar echtgenoot Lucas Sarkies het drukbezochte internationale Oranje Hotel in Soerabaja bestierden. In zijn jongen jaren speelde Ferdinand veel samen met leeftijdgenoot en neef Eugene Lucas Sarkies die in 1910 een gedenksteen mocht onthullen aan de gevel van het vernieuwde Hotel Oranje. 

In 1929 brak de grote wereldcrisis uit en de vraag naar suiker op de wereldmarkt verminderde maandelijks. Er vielen veel ontslagen en ook Ferdinand en Charlotte moesten met hun gezin de suikerfabriek verlaten. Jeanne verhuisde naar haar broer in Gaston in Bandoeng en zou daar tot 1936 verblijven om weer terug te keren naar Soerabaja. Zij woonde in een van de huizen van de familie aan de Carpentierstraat en is op 14 februari 1943 in de door de Japanse bezetters afgezette woonwijk op  63 jarige leeftijd in eenzaamheid overleden. Jeanne had al jaren niets meer van haar zoon en schoondochter vernomen. Jeanne was een oorlogsslachtoffer maar wordt niet zoals haar oudere zus Charlotta Heijligers-Sarkies, die op 27-07-1945 in Banjoebiroe kamp 10 zou komen te overlijden herdacht op een van de Buiten erevelden in Soerabaja.

Over DNA gesproken. Hoe groot was de invloed van Adriaan en Jeanne en hun ouders op kleinkind Julie, welke talenten en karaktertrekken heeft zij van haar grootouders-van-vader’s-kant overerft. Vele jaren later zou Julie, het ongedurige kleinkind van Jeanne in Amsterdam een succesvol confectieatelier openen. Nadat haar laatste kind was geboren hield Julie zich dagelijks urenlang bezighouden met grote borduurwerken en aanverwante artistieke textiele werkvormen. Jeanne speelde goed piano en heeft Julie vele uren les gegeven. Haar vader Ferdinand was al heel jong 1e machinist binnen de suikerindustrie geworden en schoolde zich bij tot suikerchemicus en patentingenieur. De broers van Jeanne waren allen ook artistiek aangelegd en hielden van musiceren, schilderen. 

En  van wie heeft Julie toch dat schilder en schrijftalent en de liefde voor grafische vormgeving? Talenten die veel voorkwamen in de Heijligerstak. Nadat Adriaan de zo Hollandse grootvader van Julie zich had hersteld en was hertrouwd wordt hij herinnerd door de familie van zijn nieuwe echtgenote als een gezellige en hartverwarmende echtgenoot en fijne vader van de in 1909 geboren halfbroer van Ferdinand. Broers elkaar nooit zouden ontmoeten en mogelijk niet van elkanders bestaan wisten. Kleindochter Julie zou net als Jeanne een ‘Marineman’ trouwen, die evenals haar grootvader zijn 1e stuurman opleiding in Nederland heeft gevolgd. 

Bepaald ons DNA ook onze partner keuze of... In vele opzichten heeft Julie de praktische en artistieke karaktertrekken van haar grootmoeder Jeanne en van de andere Heijligers familieleden geërfd. Julie had niet helemaal ongelijk toen zij schreef dat haar grootmoeder-van-vader's-kant zo 'dominant' was geweest.

1881 Stoomschip "Prins Alexander' 

1890 Een kampong in Soerabaja

1895 circa Soerabaja Werfstraat met de 'Weeskamer' en het Politiekantoor

1895 Soerabaja

1898 Het Kroningsfeest van Wilhelmina in Soerabaja


1898 Grimm & Co - Soerabaja

1899 Marinesociëteit 'Modderlust' - Soerabaja

1900 Stoomschip 'Lucifer'

1900 circa - De Roode brug - Soerabaja

1910 Soerabaja -Kali Pigirian

1912 Oranje Hotel - Soerabaja

Adriaan Hendrik en zoon Pieter Ferdinand van der Steur 
samen met echtgenote/moeder Jeanne van der Steur-Heijligers

1986 - Julie is de dochter van F.P. van der Steur

Twee generatie's Heijligers en een schilderij uit 1956 
gemaakt door hun nichtje Julie van der Steur