Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

1962 – Geslaagde assimilatie uit een verloren land en een oranje klysma met een vlaggetje.

In 1962 zijn Anton en Julie vijftien jaar samen en tien kinderen verder die allen vooral uiterlijk, een flink scheut Indo bloed hebben. Door de steeds beter draaiende economie gaat Anton beter verdienen en haalt Julie steeds vaker kleine reclamewerk opdrachten binnen. De assimilatie van Julie lijkt geslaagd te zijn. Haar Indo uiterlijk is niet meer het eerste onderwerp van gesprek, haar kwaliteiten als ontwerpster en tekstschrijver lijken het winnen. Het oude Nederlands-Indië is geen dagelijks nieuws meer en de geschiedschrijving moet nog op gang komen. Het vooral politieke idee, dat Indo-Europeanen uit bijvoorbeeld Java het ook hartstikke leuk in Nederlands-Nieuw-Guinea zouden hebben wordt eindelijk losgelaten. Ook in economisch opzicht bleek Nieuw-Guinea niet zo'n pracht inkomstenbron te zijn als de voormalige koloniën. 

Het inzicht dat Nederland als kolonialisten/imperialisten heeft gefaald zou pas vele jaren later op gang komen. Er wordt in 1962 hard gewerkt aan een veel belovende toekomst voor Nederland, op eigen kracht en zonder de geweldige inkomsten uit voorheen Nederlands-Indië. De druk op Nederland door o.a. Amerika om Nieuw Guinea los te laten zal op 15 augustus ’s avonds om 20.00 uur met een internationaal akkoord bezegeld worden. Een dag eerder sneuvelt de 20 jarige Peter Mannie in de buurt van Sorong. Hij zou de laatste  Nederlandse militair zijn die in ons ‘oude Indië’ zou omkomen. Uit het artikel uit de Panorama van 1982 blijkt opnieuw dat de Nederlandse regering buitengewoon slecht om weet te gaan met de persoonlijke gevoelens en het verdriet van de achterblijvers.

Ook op 15 augustus, maar dan in 1945 capituleren de Japanners. Julie hoort het nieuws pas meer dan een week later op haar schuiladres in Batavia. In de voorgaande maanden had zij ziek en sterk vermagerd ondergedoken gezeten in het achterhuis van Cililitan Besar. Het in 1775 door Laurens van der Crap gebouwde Landhuis Kampong Makassar. Tijdens de Japanse bezetting was het landhuis in gebruikgenomen door Japanse militairen en kampleider Kapitein Tanaka had door bemiddeling van Julie’s school vriendin Marie uit Bandoeng, toestemming gegeven aan Julie, om zich in de periode mei-juni-juli-augustus 1945 in een hok naast de keuken van het oude landhuis op te mogen houden. Hij was bang geweest dat Julie tuberculose zou hebben en hij wilde haar daarom niet in het nabijgelegen kamp hebben. Julie zal toen niet hebben geweten wat zich in de voorgaande jaren in het nabijgelegen interneringskamp Makassar afgespeeld zal hebben. Julie was als Indo niet in een kamp opgesloten. Zij was op basis van haar etnische afkomst een buitenkamper. Het waren immers de Japanners die duidelijker dan voorheen de Nederlanders, een indeling hadden gemaakt wie wel en niet Europees (totok) zouden zijn en daardoor geïnterneerd dienden te worden. 

In het op de Javapost.nl opnieuw gepubliceerde artikel ‘Allerminst een feest’  van Frits J. Suyderhoud wordt een bangsa (afkomst) indeling gehanteerd met name voor de regio Bandoeng. Julie zal de afkomst van haar moeder Charlotte gebruikt hebben om als Indo 3 of 4 haar Pedafteran ofwel haar persoonsbewijs geldig te laten verklaren. Op de foto’s onderaan de pagina twee afbeeldingen van het in Japans-Indië tussen 1942 en 1945 verplichte persoonsbewijs. Lees meer op de website van het NIOD over persoonsbewijzen. De grootvader van Julie van de kant van haar moeder Charlotte Deuning had er reeds in 1896 op toegezien dat zijn Inlandse vrouw ‘gelijkgesteld’ zou worden met de Europeanen. De vader van Julie was geheel en al van Nederlandse afkomst. Haar grootouders waren A.H. Van der Steur en J.C. Heijligers. Julie kende behalve veel Indo- en Indonesische families ook veel Arameense en Chinese families in Bandoeng, Cheribon, Soerabaya en Batavia en sprak altijd met warmte en respect over hen.

Behalve de Chinees-Indische Eddy Lie schrijft ook Mr. Dr. Patricia Thiook-Liem in een Indische School les de toenmalige situatie als volgt; - citerend. “Niet alle buitenlanders die in Nederlands­-Indië waren gevestigd werden Nederlands onderdaan. Alleen zij die in Nederlands­-Indië waren geboren uit ouders die daar waren gevestigd verkregen het Nederlands onderdaanschap. Vanaf 1910 kon de staatkundige positie van de bevolking van Nederlands­Indië onderscheiden worden in die van 
a) Nederlanders (personen die de Nederlandse nationaliteit hadden), 
b) niet-Nederlanders die Nederlandse onderdanen waren (personen die niet de Nederlandse nationaliteit bezaten, maar in Nederlands­Indië waren geboren uit ouders die daar waren gevestigd), en 
c) vreemdelingen (personen die niet onder a of b vielen en een andere nationaliteit hadden, zoals Chinese en Arabische nieuwkomers, Belgen, Duitsers etc.).
Nederlanders en Nederlandse onderdanen konden op grond van hun staatkundige positie (nationaliteit) buiten Nederlands­-Indië aanspraak maken op bescherming van de Nederlandse staat. Binnen Nederlands­ Indië was hun rechtspositie echter afhankelijk van hetgeen art 109 RR en later art 163 IS bepaalde”.

Julie zal zich in het broeierige en kapotte Batavia op 15 augustus 1945 niet bezig gehouden hebben met haar staatkundige positie. Zij zal zich verbaasd hebben dat zij kon gaan en staan waar zij maar wilde. Maar waar kon zij heen? Nog niet naar haar kinderen in Bandoeng. Zij moest zich eerst op de hoogte stellen van de reismogelijkheden. Terug naar het Sakurai-kantoor van haar vriendin Marie (Marie had een Japanse moeder en Hollandse vader) was geen optie. De winkel annex groothandel voor Japanse militairen was een object voor plundering geworden. Dit kantoor mag niet verward worden met de beruchte Sakura Club. Nadat Soekarno op 17 augustus 1945 de onafhankelijk van Indonesië had geproclameerd werd het ook voor Julie steeds duidelijker dat haar status als Indo-europese wel eens een groter nadeel dan haar voormalige status onder de Japanners zou kunnen zijn. In de voorgaande jaren had zij zich kunnen redden door uiterst onopvallend en zich met nadruk als Indische in Inlandse kleding door het straatleven te begeven. 

Bij gelegenheid is Julie enige malen naar Bandoeng afgereisd in een geleend uniform van de Japanse winkel waar haar vriendin Marie ook gewerkt zou hebben. De anti-Nederlandse leuzen op de radio en later op de muren en overgekalkte Japanse propaganda borden en de protesten op straat zagen er op toe dat Julie zich opnieuw zeer behoedzaam zou gaan gedragen. Op 18 oktober 1945 werd Julie op weg naar het treinstation van Jakarta alsnog door de Indonesische Politie opgepakt en per vrachtwagen naar Cheribon afgevoerd. Julie zou noodgedwongen meer dan zeven maanden in de Oude Boei gevangenis verblijven. Later zou de Nederlandse regering ook deze gevangenis als ‘beschermingskamp’ bestempelen. Hierdoor was er geen sprake van een ‘oorlogsgevangen kamp’ en zou men aldus ‘beschermd’ zijn geweest door de Nederlandse regering en zou men geen recht hebben op enige vorm van ‘uitkering’. 

Julie zou na haar vertrek naar Nederland nooit enige aanspraak maken op ‘enige vorm’ van uitkering. Zij was haar echtgenoot, haar huis, haar inboedel, haar spaargeld en veel familie kwijt geraakt. Julie koos er voor om te zwijgen over het verleden en het vergeten te laten ondersteunen door bijna jaarlijks zwanger te zijn van haar nieuwe totok echtgenoot.

Vijftien jaar later woont Julie in Nederland in een doorzonwoning met tien van haar twaalf kinderen en haar Hollandse echtgenoot. Julie heeft genoeg van de relatieve armoede en heeft in de voorgaande jaren ontdekt of moeten inzien dat zij zelf het voortouw moet nemen in haar huwelijk. Door de toenemende welvaart en de zich nog voorzichtig ontwikkelende ontzuiling van de Nederlandse gemeenschap. Assimileert en emancipeert Julie naar een gelijke positie met haar echtgenoot Anton. Door te reageren op een personeels advertentie waarin door een Nederlands-Duitse tuinbouw organisatie een voorlichter wordt gevraagd worden beiden aangenomen als één personeelslid. Anton spreekt immers onvoldoende Duits en Julie spreekt en schrijft vloeiend Duits als gevolg van haar stenografen opleiding in het Nederlands-Indië van voor de tweede wereldoorlog. Een extra meevaller voor de Nederlands-Duitse werkgever is het contract. Julie bedingt dat het voorlichtingskantoor niet in Zwolle maar in haar woonhuis te Aalsmeer wordt gevestigd. 

Daarnaast opteert zij voor een wettelijk basisloon inclusief onkostenvergoedingen en als extra dat  zij de nodige reclame campagnes mag ontwerpen en uit laten voeren. Kerntaak is de promotie van turfstrooisel als bemesting van tuinen en perken door geheel Nederland. In de praktijk blijkt dat de Duitsers en niet de Nederlanders het voor 90% voor het zeggen hebben en dat zij zeer gecharmeerd van de exotisch ogende, maar toch zo zakelijk Nederlandse Julie zijn. Anton spreekt weliswaar weinig Duits maar komt groot en krachtig over. De Duitsers zijn zeer ingenomen met het voortvarende echtpaar. Als extra artikel wordt een verkoop percentage van elke verkochte turfbaal (groot of klein) in het contract opgenomen. Pas veel later zouden de Duisters spijt krijgen van dit verkoop percentage. Julie wist met helderziende blik dat Nederland ‘klaar’ was voor groene tuinen en veel beplantingen. Binnen vier jaar zouden Julie en Anton bijna alle beschikbare turfstrooisel in Nederland en West Duitsland weten te verkopen. Na een korte aanlooptijd waarin nieuwe ontwerpen voor de turfverpakkingen werden goedgekeurd en Anton met een nagesynchroniseerde Duitse voorlichtingsfilm het land door zou gaan reizen nam beetje bij beetje ook de welvaart binnen het gezin toe. 

De kinderen kregen nieuwe kleding en echte schoenen en als Anton en Julie voor ‘Turf’ besprekingen naar Drenthe of Duitsland afreisden dan kwam er bij terugkeer soms echt ‘turfgebak’ op tafel. Een slagroomlekkernij met een jasje van lichtbruine chocolade in de vorm van een liggende turfbaal. Omdat het afgesloten contract niet op urenbasis was gebaseerd kon Julie naast haar ‘Turf’ werk ook andere reclame klussen aannemen hieruit ontstond een samenwerking met de toen al bekende reclamemaker Hans Ferrée. Regelmatig kwamen Hans Ferrée en zijn vrouw Edith bij ons thuis. Julie bloeide door hun creatieve invloed enorm op. In 1963 werd de bijkeuken omgebouwd tot kantoor en reclamebureau. Julie kreeg het zeer druk en Anton was steeds meer uren onderweg met zijn voorlichtingsfilm. Hij bezocht met name plattelandsvrouwen verenigingen en Julie bedacht daar later ook voorstellingen voor lagere scholen bij. De leerlingen zouden dan immers enthousiast aan hun ouders vertellen dat turfstrooisel zo schoon en makkelijk voor thuis in de tuin zou zijn. Het leek zo te zijn dat Julie na de moeilijke beginjaren zich ‘gesettled’ voelde. 

Toch was het vreemd voor ons dat de altijd zo anti-Duitse Anton 'opeens' met de Duitsers ging samenwerken. Julie had dat soort anti-sentimenten niet. Zij kwam immers uit Indië en had meer moeite met Japanners. Ondanks het feit dat Julie en Anton weinig tijd hadden voor de grote kinderschare die regelmatig om aandacht vroeg, had Julie het idee dat het dat het gezin op rolletjes liep. Zelf kijk ik haar anders op terug. Er was enerzijds een grote bewegingsvrijheid voor de oudere kinderen anderzijds ontbrak het ook aan sociale controle. Ouderavonden werden nauwelijks bezocht door Julie of Anton en er was ook te weinig tijd voor affectieve aandacht voor de groter groeiende kinderen. Natuurlijk realiseerden wij als grotere kinderen, dat Anton en Julie hard aan het werken waren voor ons welzijn maar er waren momenten dat wij innerlijk zeer eenzaam konden zijn. 

Eind april 1963 was Anton op zondagbezoek bij familie in Den Helder. De drie oudere jongens waaronder ik, mochten mee. Eenmaal in Den Helder aangekomen kregen wij wat zakgeld om een zakje patat frites te kopen. Bij de houten snackkraam in het centrum van Den Helder zakte ik na het eerste patatje in elkaar en werd door een vriendelijke, passerende automobilist naar een huisarts gereden die constateerde dat ik een acute blindedarmontsteking zou hebben. Na overleg met Anton werd ik opgenomen in het Marinehospitaal van Den Helder en nog de zelfde avond geopereerd.

In die jaren betekende een operatieve ‘appendix’ ingreep nog  een lange en flinke snee in de buikwand. En ik werd maandagochtend wakker met een enorme pleister over een dikke bobbel op mijn elfjarige buik. Er was niemand van de familie behalve een streng kijkende non met een witte reuze kap op haar hoofd die vroeg hoe het met mij ging. ’s Avonds kreeg ik bezoek van de oudere broer van mijn vader, oom Jo. In mijn beleving was hij een vriendelijke en warme man. Zo anders dan mijn vader. Hij is drie keer langs geweest en ik zou bijna 20 dagen ‘opgenomen’ blijven. De operatiewond was gedicht met stalen krammetjes en eerst moest de wond voldoende dichtgroeien en dan konden de krammetjes met een koud tangetje losgemaakt worden. Op de zaal lagen in mijn ogen oudere mannen met flinke verwondingen. Een man had zijn neus verloren tijdens een valpartij op een marineschip en er waren mannen met gebroken benen en armen of hadden een zware tropeninfectie. Een jongere matroos wilde weten of ik uit Indië kwam en trok ook de dekens weg om te kijken hoe ik er van onderen uitzag. Ik lag met een geleend hemd aan, verder was ik naakt. 

Voor een elfjarige een kille, sombere, soms beangstigende en altijd naar een sterk schoonmaakmiddel ruikende omgeving. De nonnen waren streng en afstandelijk, zij moesten de immers de woeste zeelieden onder bedwang houden. Met name de Hoofdzuster boezemde mij angst in. Op vijf mei ‘bevrijdingsdag’ kwam zij nogal dreigend en gehaast met een groot dienblad met oranje puddinkjes met een vlaggetje aan mijn bed staan. “Wil je een klysma?” vroeg zij. Ik dacht dat de puddinkjes een klysma waren en vond het zo’n vreemde naam dat ik nee heb geschud. Hoofdzuster liep door. Aan het eind van de dag kwam er een andere zuster vragen of ik geen klysma wilde. Ik zei toen dat ik niet van oranje pudding hield. Deze zuster begreep het. Zij legde mij uit wat een klysma was en ik werd na vele dagen bevrijd van een overvolle darm. Het was bevrijdingsdag 5 mei 1963.

Anton en Julie hebben om begrijpelijke redenen nooit tijd gehad om de  lange reis van Aalsmeer naar Den Helder te maken om één kind op te zoeken. Voor mij was het de tweede keer dat ik in een ziekenhuis lag. Deze keer was het anders ik lag niet in coma zoals in 1958 maar was deze keer bij vol bewustzijn en voelde me eenzaam en verlaten. Eenmaal thuisgekomen had ik nog weken nodig om bij te komen van de toch wel forse aanslag op mijn lijf die een operatie in die dagen inhield. Het koste mij grote moeite om de draad weer op te pakken, thuis én op school. Julie vertelde mij dat ik dóór moest zetten, en vergeten. Dan zou ik me vast beter gaan voelen. Ik was immers een échte Hollandse jongen. Op straat werd ik niet meer voor pinda, of Indo uitgescholden. Ik kreeg een nieuwe bijnaam. In de snackbar vlak bij school had de eigenaar ‘Carlos’ in z’n opschrijf boekje geschreven. Pas na enige maanden zag ik dat. Ik vroeg hem; waarom? Oh, omdat je uiterlijk op een Spaanse gastarbeider lijkt. Dat was kennelijk de nieuwe groepering in Nederland die cultureel racistische opmerking kreeg te verduren. De Indo’s leken redelijk tot zeer goed geassimileerd en er waren zelfs populair door hun muzikaliteit Anneke Gronloh zong nu over brandend zand en een verloren land (Indië ?) en niet meer over Bengawan Solo. De Indo broers, de Blue Diamonds waren zelfs al reuze populair in Duitsland. De Tielman Brothers pakten het wat ruiger aan.

In de volgende blog bijdrage een integraal opgenomen artikel wat Julie november 1963 voor het Indo Magazine de Tong-Tong had geschreven. 

Het Marinehospitaal in Den Helder

de auteur van dit blog als 11jarige 
- zomer 1963


Julie vertelde in 1986


Julie vertelde over vluchten en de opvattingen van haar moeder

Soerabaya straatbeeld 1900 - Chinese en Inlandse bewoners 

Chinees familieportret

Indo-europeese familie





Het was allerminst een feest - in Bandoeng 1942

1925 - Vergunning tot vestiging in Nedrlands-Indië
Bijzondere kenteekenen : pokdalig

vergunning verleent aan Kim ... uit China op 9-12-1925

Kim uit China in een wat groter formaat

2009 - Eddy Lie 'De aanpassing' 
koop het boek want er zit nu een lintje omheen

De achtercover zou moeten overtuigen en internet is ook niet alles


De Nieuw-Guinea doofpot

De begrafenis van Wilhelmina in 1962

Jaaroverzicht 1962

Geen opmerkingen:

Een reactie posten