Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

1939 - 1940 Julie ontmoet William in Soerabaya

Het was begin september 1939. De reis van Julie naar Soerabaya vanuit het drukke Batavia verliep via Bandoeng waar zij haar moeder een kort bezoek zou brengen. Moeder Charlotte was somber geweest over de toekomst van Indië. Charlotte had evenals haar vriend De Block al een jaar eerder afscheid genomen als lid van de Indische NSB afdeling. Zij was het uiteindelijk niet eens geweest met de antisemitische uitlatingen die vanuit de Nederlandse NSB werden gebezigd. 

Ook Charlotte kon uit de kranten lezen dat de Nederlandse regering te weinig investeerde in de militaire verdediging van Indië en daar maakte zij zich grote zorgen over. Anderzijds voelde Charlotte toch wel een bepaalde trots over hetgeen Nederland had bereikt in Indië maar ook zij kon zich niet voorstellen hoe Indië met zijn honderden eilanden verdedigd kon worden. Toch had ook Charlotte geen grote angst voor een eventuele confrontatie met Japan. 

De op Java verkrijgbare goedkope importwaren uit de Japanse Toko's hadden veelal een lage kwaliteit en aldus zou het Japanse leger ook wel niet veel voorstellen. En de Japanse kapper van haar vriend was toch zo'n bescheiden en voorkomende man. Net zoals de Japanse fotograaf aan de Bragaweg die elke zondag op de fiets 'landschap foto's' maakte.

Het was met name deze onderschatting gecombineerd met de racistische blik op Japan vanuit een ‘blank’ superieur standpunt die velen er toe bracht om de dreiging vanuit Japan te relativeren tot een ‘ach het zal niet zo’n vaart lopen’ houding. Natuurlijk moest Indië zich beter kunnen bewapenen maar dat was meer een politieke strijd tussen het Indische Gouvernement  en de hongerige Nederlandse regering die het oude Indië voornamelijk als melkkoe zag. 

Uiteindelijk zou in 1942 blijken dat het Koninklijke Nederlandsch Indische Leger het KNIL praktisch weerloos was en binnen 3 maanden door ‘Het Gele Gevaar’ onder de voet zouden worden gelopen. Wel waren er de vele door de Gouvernement Politie opgestelde 'politieke dossiers'  met beschrijvingen van de eventuele staatsgevaarlijke elementen in de Indische samenleving. Hierbij ging het niet alleen om de Nationalisten maar ook om de Indische NSB'ers, de Duitsers waaronder ook de Duitse joden en andere Duits of Japan gezinde inwoners.

Charlotte maakte zich meer zorgen over het veranderde gedrag van Julie. Het serieuze hard werkende meisje dat zo goed voor zich zelf kon zorgen was veranderd in een jonge aantrekkelijk vrouw die gekleed ging naar de laatste modetrends uit het Europa van de jaren dertig. Julie maakte zich bescheiden maar zichtbaar op met rode lippenstift en had rood gelakte nagels. Charlotte had geen enkele greep meer op Julie. 

Ook niet op het besluit van Julie om zich in Soerabaya te vestigen om te werken aan haar carrière als zangeres in een dancing verafschuwde Charlotte. Julie trok zich niets aan van de kritiek van haar moeder. Zij had haar broer Boy (Gerard Eduard van der Steur 1922) bezocht die in het nabij gelegen Magelang aan de MULO van het Instituut van Pa van der Steur zijn laatste jaren zou doen. Na een bezoek aan haar oude grootmoeder Jeanne Heijligers die bij haar broer en nichtje Deetje Heijligers inwoonde, vertrok Julie opgelucht en ‘bevrijd’ naar Soerabaya.

Het was een treinreis van meer dan 700 kilometer naar de levendige industrie- en Marine stad Soerabaya. Zij kon immers meteen aan het werk als serveuse én als zangeres in de in kleine kring beroemde Tabarin Bar van Bart Groenwoud in een uitgaanswijk van Soerbaya waar veel Marine medewerkers hun vertier zochten. Bart Groenwoud was een zakelijk ingestelde muzikant die na vele omzwervingen over de wereld na de oorlog zou vertellen dat hij de oorlogsdreiging in Europa wilde ontlopen. Julie ‘ging op kamers’ met enige andere collega serveuses en vond al snel de weg in het gezellige en in vergelijk met Batavia minder drukkende  Soerabaya wat toen al jaren een vaste bootverbinding had naar het nabije Bali. Naast de internationale zeevarenden bezochten ook veel marine officieren Restaurant Royal, de Tabarin Bar en andere uitgaansgelegenheden. 

Zij zagen er aantrekkelijk en toch gedisciplineerd uit in hun witte uniformen. Hun beleefdheid werd afgewisseld met een soort jongensachtige joligheid die de meisjes die in de gelegenheden werkten aan zouden zetten tot een charmante zwoelheid die weer terug was te horen in de sfeervolle en populaire Amerikaanse en Engelse liedjes die op de late avond onder begeleiding van het orkest van Bart Groenewoud ten gehore werden gebracht. Het viel Julie op dat er bijna elke avond een jonge officier aanwezig was die haar met stralende ogen bewonderend aanstaarde als zij als zangeres Mona Banister met haar heldere naar mezzo neigende sopraan stem haar liedjes ten gehore bracht.

Mona ofwel Julie zong graag de soms ondeugende of melancholische liedjes van Elsie Carlisle maar zong ook de swingende nummers uit de Engelse of Amerikaanse hitlijsten. Als de sluitingstijd naderde werden er ook vaak Javaanse krontjong liedjes vol heimwee en verlangen gespeeld die zo mooi aansloten bij de warme tropische nachten en de mogelijke beloftes die na sluitingstijd in de gewillig luisterende oren werden ingefluisterd. 

De jongeman met die grote en soms verdrietig kijkende ogen die zo graag naar Mona luisterde en vooral bewonderend naar haar opkeek was Luitenant ter Zee 2de klasse William Caistor Dobson. Hij had zich als ‘volontaire  bij de scheepsdienst’ jarenlang voorbereid op een opleiding als Officier bij de Marine. Geboren in 1915 had hij zijn vader  op 15 jarige leeftijd verloren en had net als Julie zoals later zou blijken, zijn eigen leven al jong richting moeten geven. 

Zijn grootvader was een Engelse ingenieur die rond 1870 naar Java was gekomen om mee te werken aan de opbouw van een grote machinefabriek in Soerabaya die o.a. machines bouwde voor de scheepvaart maar ook voor de vele suikerfabrieken op Java. Grootvader Dobson zou al snel trouwen met een Nederlandse uit een bekende Indische familie. De familie Angelbeek woonde al meer dan 100 jaar in en rond het oude Batavia. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren waaronder een zoon die vader van William zou worden en nogal plotseling overleed in 1930 terwijl William in Nederland aan een opleiding op de Zeevaartschool was begonnen.  

William werd geboren in 1915 in de havenstad Tjilatjap. Of het liefde op eerste gezicht was tussen William en Julie zullen wij nooit weten. Op de trouwfoto van William en Julie zien wij een stralende William en een zelfbewuste Julie met het al wat vollere gezicht van een zwangere vrouw.  Zij zullen elkaar al snel na de aankomst van Julie in Soerabaya ontmoet hebben en in februari 1940 was Jullie zwanger van hun eerste kind wat in oktober 1940 geboren zou worden. Enige maanden voordat Julie 20 jaar oud zou worden.

Er zijn weinig dagboeken of andere geschriften die de sfeer en samenleving in Batavia of Soerabaya van vóór de grote wereldoorlog weer geven. Er zijn weliswaar foto’s van succesvolle en geslaagde Europeanen voor hun kleine of grote huizen in de stad of op de plantage. Er zijn straatfoto’s met veelal Europeanen op de fiets of lopend. Of in mooie auto’s die door keurige winkelstraten rijden met hier en daar wat inlandse stalletjes of inlanders op weg met hun handelswaar. 

Af en toe herken je dan een Indo door de donkere trekken of het zwarte haar op deze foto’s. Er zijn boeken geschreven door Europeanen die uit Europa kwamen en voor korte of langere tijd in Indië zouden verblijven. Europeanen die over hún leven in Indië zouden schrijven maar altijd vanuit een Europeaanse optiek.

Maar waar zijn de schrijvende en verhalende Indo’s te vinden? Wie waren zij, wat was hun positie in de toenmalige samenleving die zeer bepaald werd door rangen en standen waar ook de Indo’s naar te leven hadden. 

Hein Buitenweg schrijft in het Indische magazine Tong Tong  uitgave Juli 1970 over zijn schooljeugd aan de HBS in Soerbaja rond 1908. Heel kort wordt de naam Dobson, een schoolkameraad genoemd. “Dobson, een halve Engelsman”. Zoveel Dobson’s waren er niet in Nederlands-Indië! Was dit de vader van William Dobson misschien?

De laatste week van 1939 treed Julie veel op als Mona Banister 
met het orkest van Bart Groenewoud in Restaurant Royal te Soerabaja

1939 glamour foto van Julie van der Steur 

     Officiers verblijven in Soerbaya

Een sluis gebouwd voor de drooglegging van Soerabaya

Het weeshuis voor jongens in Soerbaya

Nieuws van de Dag Nederlandsch-Indië 4 september 1939

Een 10 gulden biljet uit 1939

Prinses Beatrix in de Indische kranten 1939
Een 5 gulden biljet van de Javasche Bank augustus 1939

Indo jongen met schooltas
Internationale mode in de Indische kranten 1939
Bij de kapper in Soerabaya
De haven van Soerabaya met droogdok
Inlandse scharenslijper te Soerabaya

Uit de Tong Tong van 1971 ga naar www.Moesson.nl




In totaal kwamen er tussen 1890 en 1939 32,962 Javanen naar Suriname, 
waarvan er tot 1939 7,684 terugkeerden naar hun geboorteland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten